Er was eens een land zonder grenzen, zonder vlaggen, zonder namen.
Er was eens een land zonder grenzen, zonder vlaggen, zonder namen.
In dat land stonden mensen op het punt hun leven te beginnen. Maar voor ze geboren werden, hing er een sluier – dun als ochtendmist – tussen henzelf en hun toekomst.
Achter die sluier wist niemand wie hij zou zijn.
Niet of je geboren werd in een paleis of in een krot.
Niet of je lichaam sterk en gezond zou zijn, of broos en breekbaar.
Niet of je ouders je zouden omringen met boeken en kansen,
of met honger en stilte.
En zo kwamen ze samen, nog ongeboren, om de regels van hun land te maken.
Want achter die sluier keek je anders.
Je zag niet alleen jezelf,
je zag het kind dat in armoede zou opgroeien,
de vrouw die ziek werd voor haar tijd,
de man die nooit leren kon lezen.
En je wist: het had jij kunnen zijn.
Dus besloten ze iets bijzonders:
ze zouden het land zo inrichten dat wie weinig had,
altijd genoeg kreeg om waardig te leven.
Want ze begrepen dat rijkdom niet lineair groeit in geluk.
Dat de eerste warme jas, het eerste brood,
de eerste veilige nacht
meer betekenen dan het honderdste paar schoenen
of de tiende vakantie.
Ze gaven ruimte aan talent,
maar ze bouwden ook bruggen over de kloven.
Zodat wie op de hoogste berg stond
niet vergat wie in het dal leefde.
Want achter de sluier hadden ze gevoeld
dat niemand vrij is,
zolang één van ons gevangen zit in gebrek.
En toen de sluier werd opgelicht
en iedereen zijn lot ontdekte,
wist niemand of hij gewonnen of verloren had.
Maar ze wisten wél
dat ze samen hadden gekozen
voor een wereld die rechtvaardig was –
ook voor wie het minst kreeg.
Reacties
Een reactie posten