Onzichtbare Grondrechten: Waarom sommige mensenrechten uit het EVRM ontbreken in de Nederlandse Grondwet

 De Nederlandse Grondwet vormt het fundament van onze rechtsstaat. Zij bevat de belangrijkste grondrechten die burgers beschermen tegen machtsmisbruik en hen vrijheden garanderen. Toch is onze Grondwet niet het enige mensenrechteninstrument waaraan Nederland is gebonden. Sinds 1954 is Nederland partij bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit verdrag bevat bepalingen die soms verder reiken dan wat in de Grondwet is vastgelegd. Er zijn zelfs mensenrechten die wel in het EVRM zijn opgenomen, maar in de Nederlandse Grondwet geen direct equivalent hebben.

1. Voorbeelden van rechten die ontbreken in de Grondwet maar wel in het EVRM staan

1.    Recht op leven (artikel 2 EVRM)
De Grondwet kent geen zelfstandige bepaling die het recht op leven expliciet vastlegt. Wel wordt dit recht indirect beschermd via strafrechtelijke bepalingen, maar het ontbreekt als afzonderlijk grondrecht.
Concreet betekent artikel 2 EVRM dat de staat niet alleen moet afzien van het onrechtmatig doden van personen, maar ook een positieve plicht heeft om het leven te beschermen.
Voorbeeld: Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelde in Osman t. Verenigd Koninkrijk (1998) dat autoriteiten moeten ingrijpen als zij weten dat iemands leven ernstig gevaar loopt.

2.    Verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling (artikel 3 EVRM)
De Nederlandse Grondwet bevat geen aparte bepaling die expliciet foltering of onmenselijke behandeling verbiedt. Het strafrecht kent wel strafbaarstellingen, maar een onschendbaar, absoluut grondrecht zoals in het EVRM ontbreekt.
Concreet houdt artikel 3 EVRM in dat foltering, maar ook ernstige psychische of fysieke vernedering, onder geen enkele omstandigheid is toegestaan – ook niet in oorlog of bij terrorismebestrijding.
Voorbeeld: In Selmouni t. Frankrijk (1999) oordeelde het EHRM dat ernstige mishandeling tijdens politieverhoor foltering vormt, en dus altijd verboden is.

3.    Verbod op slavernij en dwangarbeid (artikel 4 EVRM)
De Grondwet benoemt dit niet expliciet, al wordt slavernij strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht.
Concreet omvat dit verbod niet alleen klassieke slavernij, maar ook mensenhandel, seksuele uitbuiting en bepaalde vormen van kinderarbeid.
Voorbeeld: In Siliadin t. Frankrijk (2005) werd het langdurig laten werken van een minderjarige zonder loon of vrijheid om te vertrekken aangemerkt als een schending van artikel 4 EVRM.

4.    Recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM)
De Grondwet bevat wel bepalingen over toegang tot de rechter (artikel 17) en de onafhankelijkheid van rechters (artikel 113), maar artikel 6 EVRM is veel uitgebreider.
Concreet gaat het om het recht op een openbare en tijdige behandeling van een zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechter, inclusief het recht op verdediging en bijstand van een advocaat.
Voorbeeld: In Salduz t. Turkije (2008) bepaalde het EHRM dat verdachten recht hebben op toegang tot een advocaat vanaf het eerste politieverhoor.

5.    Recht op respect voor privéleven, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie (artikel 8 EVRM)
De Grondwet kent wel privacybescherming (artikel 10), maar artikel 8 EVRM is breder en omvat ook familiebanden, persoonlijke identiteit en bescherming tegen milieuoverlast.
Voorbeeld: In López Ostra t. Spanje (1994) werd stank- en geluidsoverlast door een afvalverwerkingsfabriek gezien als schending van het recht op privéleven.

6.    Recht op onderwijs (artikel 2 Eerste Protocol bij het EVRM)
De Grondwet regelt vooral de vrijheid van onderwijs (artikel 23), maar het EVRM garandeert het recht van kinderen op toegang tot onderwijs zonder discriminatie.
Voorbeeld: In Belgische taalkwestie (1968) stelde het EHRM dat onderwijsbeleid geen ongerechtvaardigde taalbeperkingen mag opleggen die toegang tot onderwijs bemoeilijken.


2. Hoe het EHRM deze rechten verder heeft uitgewerkt

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg speelt een centrale rol bij de interpretatie en toepassing van het EVRM. Het Hof hanteert daarbij het principe dat het EVRM een "levend instrument" is. Dit betekent dat het verdrag niet statisch wordt uitgelegd naar de context van 1950 (het jaar van ondertekening), maar dynamisch wordt aangepast aan de huidige maatschappelijke, technologische en sociale realiteit. Hierdoor groeien en evolueren de inhoud en reikwijdte van de rechten in de loop der tijd.

Het Hof gebruikt daarbij verschillende interpretatiemethoden:

  • Teleologische interpretatie: de bepaling wordt uitgelegd in het licht van haar doel en strekking, vaak met nadruk op het beschermen van de menselijke waardigheid.
  • Evolutieve interpretatie: de inhoud van rechten wordt aangepast aan nieuwe maatschappelijke inzichten, technologische ontwikkelingen en veranderende internationale normen.
  • Marginale toetsing versus intense toetsing: bij sommige rechten laat het Hof staten een brede beoordelingsruimte (margin of appreciation), terwijl het bij kernrechten (zoals artikel 3 EVRM) vrijwel geen afwijking toestaat.

Hieronder enkele voorbeelden van hoe het Hof de reikwijdte van belangrijke rechten heeft verdiept.

Artikel 2 EVRM – Recht op leven

Oorspronkelijk bedoeld als bescherming tegen willekeurige levensberoving door de staat, is artikel 2 inmiddels uitgebreid tot positieve verplichtingen. Staten moeten actief maatregelen nemen om het leven van burgers te beschermen, bijvoorbeeld door:

  • Preventief optreden bij bekende risico’s: In Osman t. VK (1998) werd bepaald dat de politie verplicht is om in te grijpen wanneer zij concrete informatie heeft over een ernstige bedreiging van iemands leven.
  • Bescherming tegen milieugevaren: In Öneryildiz t. Turkije (2004) werd Turkije aansprakelijk gesteld voor een explosie op een vuilstortplaats waarbij doden vielen, omdat de autoriteiten het risico kenden maar geen maatregelen namen.
  • Bescherming in detentie: Het Hof heeft in meerdere zaken geoordeeld dat staten verplicht zijn om de gezondheid en veiligheid van gedetineerden te waarborgen, ook tegen zelfdoding (Keenan t. VK, 2001).

Artikel 3 EVRM – Verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling

Dit recht is absoluut, wat betekent dat er geen enkele uitzondering of rechtvaardiging mogelijk is, ook niet in oorlogstijd of bij terrorismebestrijding.

  • Brede reikwijdte: Het Hof heeft bepaald dat ook ernstige psychische druk of slechte detentieomstandigheden onder artikel 3 kunnen vallen (Kalashnikov t. Rusland, 2002 – over overbevolking in gevangenissen).
  • Uitlevering en uitzetting: In Soering t. VK (1989) werd het Verenigd Koninkrijk verboden een verdachte uit te leveren aan de VS vanwege het risico op de zogeheten death row phenomenon, dat als onmenselijke behandeling werd aangemerkt.

Artikel 8 EVRM – Recht op respect voor privéleven, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie

Artikel 8 is een van de meest dynamisch geïnterpreteerde bepalingen.

  • Digitale privacy: In Big Brother Watch t. VK (2021) stelde het Hof dat grootschalige en ongerichte interceptie van communicatie in strijd kan zijn met artikel 8, tenzij strikte waarborgen worden gehanteerd.
  • Familie- en gezinsleven: Het Hof heeft staten verplicht om contact tussen ouder en kind te faciliteren, ook in complexe voogdij- of migratiezaken (Neulinger en Shuruk t. Zwitserland, 2010).
  • Milieu en leefomgeving: In López Ostra t. Spanje (1994) werd stank- en lawaaioverlast door een afvalverwerkingsfabriek aangemerkt als schending van het privéleven.

Artikel 6 EVRM – Recht op een eerlijk proces

Het Hof heeft strikte minimumgaranties geformuleerd:

  • Recht op een advocaat vanaf het eerste politieverhoor (Salduz t. Turkije, 2008).
  • Redelijke termijn: procedures mogen niet onnodig lang duren (H. t. Frankrijk, 1989).
  • Openbaarheid van de zitting: om transparantie te waarborgen, tenzij uitzonderingen gerechtvaardigd zijn.

Artikel 4 EVRM – Verbod op slavernij en dwangarbeid

Het Hof heeft dit artikel ook toegepast op moderne vormen van uitbuiting.

  • In Siliadin t. Frankrijk (2005) werd langdurige huishoudelijke uitbuiting van een minderjarige zonder loon en vrijheid om te vertrekken aangemerkt als een vorm van slavernij.

Kernpunt: Door deze evolutieve rechtspraak zijn de EVRM-rechten geen abstracte, onveranderlijke regels, maar levende beschermingsnormen die meebewegen met de tijd. Het Hof zorgt ervoor dat ze relevant blijven in het licht van nieuwe dreigingen, van klimaatverandering tot massale digitale surveillance.


3. Heeft het zin deze rechten alsnog in de Grondwet op te nemen?

Het opnemen van deze rechten in de Grondwet biedt meerdere voordelen. Allereerst is er een symbolisch en educatief belang: de Grondwet is hét nationale referentiekader voor burgers, politici en juristen. Door deze rechten expliciet op te nemen, wordt het bewustzijn over hun bestaan en betekenis vergroot. Daarnaast versterkt het de rechtszekerheid, omdat burgers zich niet uitsluitend op internationale verdragen hoeven te beroepen, maar rechtstreeks kunnen verwijzen naar de nationale Grondwet. Ook speelt nationale eigenheid een rol: het opnemen van deze rechten maakt het mogelijk om ze in te bedden in de Nederlandse constitutionele traditie en zo onze eigen interpretatie en invulling ervan te waarborgen.

 

Tegenargumenten bestaan er echter ook. Zo is er praktisch gezien weinig verschil met de huidige situatie, omdat het EVRM directe werking heeft in Nederland op grond van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, waardoor burgers nu al bij de rechter een beroep op deze rechten kunnen doen. Bovendien is er de complexiteit van het proces: een Grondwetswijziging is tijdrovend, vereist politieke consensus en verloopt via een zware procedure, waardoor realisatie op korte termijn lastig is.


4. Conclusie: Waarom deze rechten belangrijk zijn in een menselijke democratische rechtsstaat

Een democratische rechtsstaat is niet alleen een stelsel van verkiezingen en wetten, maar ook een moreel project waarin de waardigheid van ieder mens centraal staat. Rechten zoals het verbod op foltering, het recht op leven en het recht op een eerlijk proces zijn minimumnormen voor beschaving. Ze beschermen burgers, ook in tijden van crisis, tegen de neiging van staten om vrijheid op te offeren voor schijnveiligheid of politieke winst.

Het ontbreken van deze rechten in de Grondwet is juridisch gezien geen acute bedreiging, omdat het EVRM al directe werking heeft. Toch zou opname in de Grondwet een krachtig signaal zijn dat Nederland niet alleen formeel, maar ook principieel staat voor deze kernwaarden. Het zou onze eigen constitutionele identiteit versterken, en toekomstige generaties herinneren dat mensenrechten geen gunsten zijn, maar verworvenheden die altijd opnieuw beschermd moeten worden.

In een menselijke democratische rechtsstaat zijn deze rechten niet alleen juridische regels, maar morele ankers – ze houden ons koersvast in stormachtige tijden.




 

Reacties

Populaire posts van deze blog

Geen woorden voor dit verlies – maar ook geen ruimte voor haat

Een moreel kompas voor politiek, bestuur en samenleving

Hegel en de rechtvaardige samenleving: vrijheid, erkenning en de staat