Wijsheid uit wetenschap en filosofie over de algemene uitgangspunten van een rechtvaardige en menselijke samenleving

 

“Waar feiten en waarden elkaar ontmoeten, groeit visie.”

 

In dit artikel worden inzichten uit uiteenlopende wetenschappen en tradities. Filosofie, religie, antropologie, sociologie, economie, politicologie, biologie en rechtswetenschap laten elk vanuit hun eigen invalshoek zien wat nodig is voor een humane en rechtvaardige samenleving haalbaar is.

Wat deze perspectieven bindt, is dat zij telkens teruggrijpen op dezelfde kernwaarden:

  • Menselijkheid: de plicht om het individu in zijn waardigheid te zien.
  • Rechtvaardigheid: de morele opdracht om ongelijkheid en willekeur te beperken.
  • Vrijheid: de ruimte om keuzes te maken, beschermd door instituties.
  • Gelijkheid: de garantie dat niemand systematisch wordt uitgesloten.
  • Broederschap: de erkenning dat we elkaar nodig hebben om te floreren.
  • Rechtsstaat: het fundament dat deze waarden borgt, ongeacht de macht van het moment.

Filosofen en wetenschappers zijn de richtingaanwijzers van onze tocht. Rawls leert ons dat rechtvaardigheid de eerste deugd van instellingen is – alsof hij zegt dat de fiets alleen vooruitkomt als het stuur recht staat. Sandel wijst ons op de morele keuzes achter elke afslag: welke weg slaan we in, en waarom? Graeber en Wengrow tonen dat er altijd alternatieve routes zijn, dat de samenleving niet gedoemd is één pad te volgen. Piketty laat zien hoe ongelijkheid als tegenwind werkt: de één fietst licht, de ander ploetert zwaar. Samen geven deze denkers ons de versnellingen, de stuurbewegingen en de richtingwijzers die nodig zijn om de rit vol te houden.

Van Rawls tot Piketty, van wereldreligies tot moderne sociologie: telkens blijkt dat samenlevingen sterker, vrijer en duurzamer zijn wanneer ze hun instituties en beleid enten op deze kernwaarden. Filosofie en wetenschap zijn geen luxe, maar richtingwijzers die ons helpen de menselijke maat te bewaren.

 

1 Filosofie bevestigt rechtvaardigheid: Rawls en Sandel als morele ankers

Filosofen als John Rawls benadrukken in A Theory of Justice dat een rechtvaardige samenleving gebouwd wordt op het principe van “justice as fairness” – rechtvaardigheid als billijkheid. Ongelijkheden zijn volgens Rawls slechts te rechtvaardigen wanneer zij ten goede komen aan de minst bevoordeelden in de samenleving. Zijn gedachte-experiment van de “veil of ignorance” laat zien dat beleid pas echt eerlijk is wanneer het vormgegeven wordt alsof niemand weet welke positie hij of zij zal innemen. Vanuit dat perspectief kiezen rationele mensen voor een samenleving waarin basisvoorzieningen, rechten en kansen eerlijk verdeeld zijn.

Michael Sandel vult dit aan in Justice: What’s the Right Thing to Do?. Politiek kan volgens hem nooit slechts een kwestie zijn van technocratische efficiëntie of individuele vrijheid. Het gaat altijd ook om morele keuzes en gemeenschapswaarden: wat vinden wij samen van waarde, wat beschermen wij en hoe geven wij als gemeenschap betekenis aan rechtvaardigheid? Voor Sandel is politiek dus ook een morele dialoog.

Robert Nozick, in Anarchy, State, and Utopia, stelt daartegenover dat herverdeling eigendomsrechten schendt. Voor hem is iedere vorm van gedwongen herverdeling een inbreuk op individuele vrijheid, vergelijkbaar met dwangarbeid. Maar de praktijk toont dat vrijheid zonder toegang tot basisvoorzieningen leeg blijft. Wie geen onderwijs, zorg of huisvesting heeft, kan zijn vrijheid niet benutten. Ongelijkheid die niet wordt gecorrigeerd, ondermijnt zo de vrijheid van velen ten gunste van enkelen.

Immanuel Kant biedt een ander fundament. In zijn categorische imperatief stelt hij dat we mensen nooit louter als middel mogen gebruiken, maar altijd ook als doel op zich. Rechtvaardigheid en politiek beleid moeten dus de menselijke waardigheid vooropstellen. Dit idee sluit nauw aan bij het principe van mensenrechten: universele rechten die voortkomen uit de waardigheid van ieder mens, ongeacht afkomst of positie.

Emmanuel Levinas radicaliseert dit perspectief door te stellen dat ethiek begint bij de Ander: in de blik van de ander ligt onze verantwoordelijkheid besloten. Volgens Levinas kan geen enkele politieke of juridische orde rechtvaardig zijn zonder deze primaire verantwoordelijkheid voor de kwetsbare ander. Dat betekent dat beleid zijn legitimiteit ontleent aan de mate waarin het de meest kwetsbaren beschermt – vluchtelingen, armen, zieken, gemarginaliseerden.

Jean-Paul Sartre benadrukt vanuit het existentialisme de radicale vrijheid en verantwoordelijkheid van ieder individu. Vrijheid is voor hem geen luxe, maar een gegeven: wij zijn “veroordeeld tot vrijheid”. Dit betekent ook dat wij verantwoordelijk zijn voor de keuzes die we maken en de samenleving die we vormen. Voor Sartre is onrecht niet slechts een structureel probleem, maar ook een existentiële uitdaging: ieder individu kiest of hij zich conformeert aan onderdrukking en ongelijkheid, of dat hij verantwoordelijkheid neemt voor solidariteit en rechtvaardigheid.

Amartya Sen en Martha Nussbaum vertalen dit naar de praktijk met hun capability approach. Vrijheid betekent voor hen niet alleen formele rechten, maar de werkelijke mogelijkheden (capabilities) die mensen hebben om hun leven vorm te geven. Zonder onderwijs, zorg of sociale veiligheid blijft vrijheid theoretisch.

Claude Lefort wijst erop dat democratie geen vaststaand systeem is, maar een dynamisch proces. De “lege plaats van de macht” betekent dat macht niet toebehoort aan een elite, maar voortdurend gelegitimeerd moet worden door het volk. Ongelijkheid en uitsluiting bedreigen deze dynamiek, omdat zij macht in handen van enkelen concentreren en daarmee de democratische rechtsstaat uithollen.

De rode draad van al deze denkers is helder: echte vrijheid en rechtvaardigheid bestaan alleen wanneer menselijke waardigheid en solidariteit centraal staan. Vrijheid en gelijkheid zijn geen tegenpolen, maar versterken elkaar. Zij vragen om instituties die niet alleen de rechten van de sterksten beschermen, maar juist ook de mogelijkheden en waardigheid van de kwetsbaren garanderen.

 

2 Religies delen compassie: kernwaarden overstijgen verschillen

 Mensen vinden betekenis in verhalen, rituelen en overtuigingen. Of die nu religieus, filosofisch of seculier zijn, ze herinneren ons eraan dat menselijkheid niet alleen materieel, maar ook moreel en spiritueel geworteld is. Een samenleving die ruimte laat voor zingeving, versterkt verbondenheid en respect. Zingeving geeft mensen richting, hoop en een gevoel van verantwoordelijkheid voor elkaar en voor de wereld.

De wereldreligies delen kernwaarden die politiek overstijgen en een moreel fundament leggen dat breed gedragen kan worden: compassie, zorg voor de armen, rechtvaardigheid en rentmeesterschap. Het christendom roept op: “Wat gij de minste van mijn broeders hebt gedaan, hebt gij Mij gedaan” (Matteüs 25:40) – een radicale oproep om de kwetsbaarste in de samenleving centraal te stellen.

In de islam behoort zakat (aalmoezen geven) tot de vijf zuilen: solidariteit met de armen en kwetsbaren is dus niet optioneel, maar een kernverplichting van geloof. De Koran benadrukt: “Wie één leven redt, is alsof hij de hele mensheid heeft gered” (Soera Al-Ma’ida 5:32) – een uitdrukking van universele waardigheid en verbondenheid.

Het boeddhisme spreekt over karuna (mededogen) als een van de hoogste deugden. De Boeddha leerde: “Haat wordt nooit door haat overwonnen. Alleen door liefde wordt haat overwonnen. Dit is een eeuwige wet.” Hierin schuilt een diepe wijsheid voor samenlevingen die worstelen met polarisatie en verdeeldheid.

In het hindoeïsme staat dharma centraal: de plicht om rechtvaardig te handelen en verantwoordelijkheid te dragen, niet alleen voor jezelf maar ook voor de gemeenschap en de natuur. In de Bhagavad Gita staat: “Het hoogste dharma is dat wat anderen dient en geen schade berokkent.” Daarmee wordt zingeving verbonden aan actieve zorg en rechtvaardigheid.

De Katholieke Kerk benadrukt in haar sociale leer het principe van solidariteit en de preferentiële optie voor de armen: beleid moet zich in het bijzonder richten op de meest kwetsbaren. Paus Franciscus schrijft in Fratelli Tutti: “Wij zijn allen broeders en zusters. Niemand wordt gered alleen, we kunnen slechts samen gered worden.”

De Dalai Lama brengt deze waarden terug tot hun essentie: “Mijn religie is heel eenvoudig. Mijn religie is vriendelijkheid.” Daarmee overstijgt hij religieuze grenzen en plaatst hij compassie in het hart van de menselijke ervaring.

Sommigen zien religie vooral als bron van verdeeldheid of als bedreiging van seculiere politiek. Maar vaak gaat dat niet over religie zelf, maar over haar misbruik voor macht en uitsluiting. Zoals theoloog Hans Küng stelde: “Er zal geen vrede zijn tussen de naties zonder vrede tussen de religies.” Wanneer religies en levensbeschouwingen worden aangesproken op hun gedeelde kernwaarden, vormen ze juist een brug naar universele compassie en verbondenheid.

Deze kernwaarden zijn bovendien niet alleen religieus of filosofisch, maar ook verankerd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM, 1948). Dit historische document, opgesteld na de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog, legt vast dat alle mensen gelijkwaardig zijn in waardigheid en rechten – ongeacht afkomst, religie, geslacht of overtuiging. Artikelen zoals het recht op leven (art. 3), vrijheid van godsdienst (art. 18), en gelijkheid voor de wet (art. 7) weerspiegelen dezelfde waarden die we terugvinden in de grote religies en filosofieën.

Daarom verdient het betrekken van religieuze en levensbeschouwelijke tradities in het maatschappelijk gesprek de voorkeur: niet om de staat religieus te maken, maar om de morele basis van beleid te verbreden en te verdiepen. In een pluriforme samenleving kunnen deze gedeelde en universele waarden – compassie, rechtvaardigheid, zorg en verbondenheid – een fundament vormen voor een menselijker Nederland én aansluiten bij de internationale rechtsorde die ons allen beschermt.

 

3 Geschiedenis leert gelijkwaardigheid: antropologie toont alternatieve samenlevingsvormen

 Antropologisch onderzoek van David Graeber en David Wengrow in The Dawn of Everything toont overtuigend aan dat samenlevingen in de menselijke geschiedenis nooit eenduidig of lineair zijn geweest. Het klassieke beeld – van kleine, egalitaire jagers-verzamelaars die zich onvermijdelijk ontwikkelden tot hiërarchische staten – blijkt volgens hun onderzoek te simplistisch en vaak ideologisch gekleurd. Archeologisch en etnografisch bewijs laat zien dat mensen altijd over de capaciteit beschikten om te experimenteren met verschillende vormen van samenleven: horizontale gemeenschappen met collectieve besluitvorming, seizoensgebonden afwisseling tussen hiërarchie en gelijkwaardigheid, en structuren waarin macht tijdelijk en herroepbaar was. Dit weerlegt het idee dat ongelijkheid en autoriteit ‘natuurlijk’ of ‘onvermijdelijk’ zijn.

Ook andere antropologen bevestigen dit beeld. Marshall Sahlins wees in Stone Age Economics (1972) al op de overvloed en stabiliteit van jagers-verzamelaarsgemeenschappen, die vaak meer vrije tijd en wederkerige solidariteit kenden dan moderne markteconomieën. James C. Scott, in Against the Grain (2017), liet zien dat de vorming van de eerste staten niet zozeer een vooruitgang was, maar vaak gepaard ging met dwang, ongelijkheid en verlies van autonomie. Zijn eerdere werk, Weapons of the Weak (1985), toonde bovendien dat zelfs in sterk hiërarchische samenlevingen gewone mensen voortdurend strategieën vinden om ongelijkheid te ondermijnen of te balanceren.

Ook Elinor Ostrom, Nobelprijswinnaar voor economie, droeg bij aan dit inzicht door te bewijzen dat gemeenschappen in staat zijn om collectieve hulpbronnen – zoals bossen, water of visgronden – duurzaam en democratisch te beheren, zonder dat dit leidt tot chaos of uitputting. Haar werk staat haaks op de theorie van de “tragedy of the commons”, die stelt dat collectief gebruik altijd mislukt zonder centraal gezag.

Critici beweren vaak dat moderne, complexe samenlevingen te groot zijn om horizontaal georganiseerd te worden. Toch tonen recente praktijken het tegendeel. Burgerfora in Ierland, over kwesties als het homohuwelijk en abortus, bewezen dat deliberatieve democratie met representatieve steekproeven van burgers tot gedragen, rechtvaardige uitkomsten kan leiden. In Latijns-Amerika ontwikkelden steden als Porto Alegre (Brazilië) succesvolle participatieve begrotingsmodellen, waarin burgers rechtstreeks mee beslisten over publieke uitgaven. Ook in Europa winnen vormen van coöperatieve energie-initiatieven, burgerberaden over klimaatbeleid en lokale voedselnetwerken terrein – voorbeelden van horizontale samenwerking binnen complexe systemen.

De voorkeur gaat daarom uit naar modellen die flexibiliteit, gelijkwaardigheid en collectieve verantwoordelijkheid centraal stellen. Zij zijn niet alleen historisch geworteld, maar bieden ook realistische alternatieven voor de toekomst. De antropologie leert ons dat menselijke vrijheid juist ligt in het vermogen om onze sociale en politieke structuren telkens opnieuw vorm te geven. Zoals Graeber stelde: “The ultimate hidden truth of the world is that it is something we make, and could just as easily make differently.”

 

 

4 Samenleving valt of staat met vertrouwen: Putnam en Christakis.

Sociologen als Nicholas Christakis en Robert Putnam laten zien dat sociale cohesie, vertrouwen en netwerken van wederkerigheid de sleutel vormen tot veerkrachtige samenlevingen. In Blueprint (2019) beschrijft Christakis hoe samenwerking en compassie evolutionair diep verankerd zijn in de menselijke soort: eigenschappen zoals empathie, vriendschap en wederkerige zorg zijn geen toevallige culturele producten, maar biologische fundamenten die ons als soort hebben laten overleven. Robert Putnam waarschuwde in Bowling Alone (2000) dat samenlevingen die hun sociaal kapitaal verliezen – het geheel aan netwerken, vertrouwen en normen van wederkerigheid – versnipperen en vatbaar worden voor polarisatie en wantrouwen. Nieuwe cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau (2025) bevestigen dit: nog maar 27% van de Nederlanders heeft vertrouwen in de Tweede Kamer, een dramatische daling die Putnams analyses opnieuw pijnlijk actueel maakt.

Ook andere denkers benadrukken het belang van vertrouwen. Francis Fukuyama stelde in Trust (1995) dat hoog-vertrouwenssamenlevingen succesvoller zijn in het opbouwen van stabiele economieën en democratische instituties. Pierre Bourdieu wees erop dat sociaal kapitaal – de netwerken en het vertrouwen die mensen verbinden – niet alleen sociale samenhang scheppen, maar ook toegang geven tot kansen en middelen. Wanneer dat kapitaal ongelijk verdeeld raakt of door beleid wordt ondermijnd, vergroot dit ongelijkheid en wantrouwen.

De toeslagenaffaire illustreert dit op pijnlijke wijze. Duizenden ouders werden jarenlang onterecht als fraudeur bestempeld, vaak met een migratieachtergrond, en raakten in diepe schulden en sociaal isolement. Dit leidde niet alleen tot persoonlijk leed, maar ook tot een breed maatschappelijk wantrouwen richting overheid en instituties. Burgers voelden zich niet langer beschermd door de rechtsstaat, maar juist in de steek gelaten. Dit verlies van vertrouwen werkt door: wie zich door de overheid onrechtvaardig behandeld voelt, haakt sneller af, gelooft minder in feiten en zoekt eerder houvast bij simplistische populistische boodschappen.

Cynici stellen dat samenlevingen primair worden gedreven door conflict, macht en competitie. De politieke denker Thomas Hobbes zag de mens in de natuurtoestand als een wezen dat strijdt om overleven, wat een sterke staat noodzakelijk zou maken om chaos te voorkomen. Maar modern empirisch onderzoek nuanceert dit beeld. Gemeenschappen waarin samenwerking en vertrouwen centraal staan – zoals Scandinavische landen met sterke verzorgingsstaten – blijken democratischer, stabieler en welvarender. Zelfs in conflictgebieden tonen studies van Elinor Ostrom aan dat juist lokale samenwerking rond water, landbouw of veiligheid vaak het verschil maakt tussen verval en veerkracht.

Conflict is onvermijdelijk en kan zelfs productief zijn – mits ingebed in vertrouwen en gedeelde waarden. Zonder dat fundament leidt conflict echter tot desintegratie, wanhoop en cynisme. De toeslagenaffaire laat zien hoe snel vertrouwen kan kantelen in wanhoop wanneer instituties burgers niet langer zien als mensen met rechten, maar als dossiers en risico’s. Het herstel van vertrouwen is daarom geen luxe, maar een noodzakelijke voorwaarde voor democratische stabiliteit. Zoals Putnam stelde: “Democracy works better in societies where people trust each other.”

 

 

5 Economie moet vrijheid vergroten: Sen en Raworth over echte ontwikkeling

 Economische visies hebben altijd een diepe invloed gehad op hoe samenlevingen zichzelf organiseren. Het klassieke kapitalisme, zoals verwoord door Adam Smith in The Wealth of Nations (1776), benadrukte de kracht van de vrije markt en de “onzichtbare hand” die vraag en aanbod in balans zou brengen. Het idee was dat individueel eigenbelang collectief voordeel oplevert. Maar Smith waarschuwde ook dat zonder regulering en morele kaders de sterksten de zwakkeren zouden overheersen. Zijn latere werk, The Theory of Moral Sentiments (1759), onderstreepte dat markten altijd ingebed moeten zijn in een moreel kader van empathie en rechtvaardigheid.

Marxistische denkers als Karl Marx en Friedrich Engels wezen juist op de keerzijde van het kapitalisme: de structurele ongelijkheid tussen kapitaalbezitters en arbeiders. In Das Kapital analyseerde Marx hoe winstbejag en kapitaalaccumulatie leiden tot uitbuiting en vervreemding. Hoewel volledige planeconomieën in de praktijk vaak uitmondden in autoritarisme, bleef de marxistische kritiek waardevol: zij maakte zichtbaar dat markten ongelijkheid kunnen reproduceren en dat ongelijkheid politieke macht scheef trekt.

De moderne neoliberale stroming – met denkers als Milton Friedman en de Chicago School – pleitte vanaf de jaren 70 voor deregulering, privatisering en vrijhandel, in de overtuiging dat economische groei vanzelf welvaart zou verspreiden. Maar de afgelopen decennia hebben laten zien dat economische groei ook kan samengaan met toenemende ongelijkheid, financiële crises en ecologische schade. Het credo “de markt lost het wel op” blijkt in de praktijk vaak een recept voor concentratie van macht bij multinationals en de vermogende elite.

Daartegenover staan vernieuwende denkers die alternatieven formuleren. Amartya Sen benadrukt in Development as Freedom (1999) dat echte ontwikkeling niet alleen draait om economische groei, maar om het vergroten van reële vrijheden: toegang tot onderwijs, gezondheidszorg, politieke participatie en sociale veiligheid. Vrijheid wordt volgens Sen pas betekenisvol als mensen daadwerkelijk de mogelijkheden hebben hun leven vorm te geven.

Kate Raworth pleit in Doughnut Economics (2017) voor een economisch model dat sociale fundamenten – zoals toegang tot zorg, huisvesting en gelijkheid – combineert met ecologische plafonds: de draagkracht van de aarde mag niet overschreden worden. Haar metafoor van de “donut” laat zien dat welvaart niet meer enkel kan worden afgemeten aan groei, maar aan duurzaamheid en menselijke waardigheid.

Thomas Piketty toont in Capital and Ideology (2019) aan dat extreme ongelijkheid democratie ondermijnt en macht concentreert bij een kleine elite. Zijn historische analyse maakt duidelijk dat ongelijkheid geen natuurwet is, maar het resultaat van beleid en instituties. De actuele cijfers bevestigen dit: volgens het CBS (2025) bezit de rijkste 10% bijna 65% van het totale vermogen, terwijl de onderste helft minder dan 2% bezit. Precies de trend waar Piketty voor waarschuwt.

De vraag is dus: hoe moeten we onze economie organiseren? Volledige planeconomieën zoals in het voormalige Oostblok leidden tot bureaucratie en gebrek aan vrijheid. Ongereguleerd kapitalisme leidt tot ongelijkheid, ecologische schade en politieke instabiliteit. De voorkeur gaat daarom uit naar een gecorrigeerde markteconomie: een economie waarin markten ruimte bieden voor innovatie en dynamiek, maar waarin de overheid corrigeert voor onrechtvaardigheden en grenzen stelt aan ecologische destructie.

Voorbeelden hiervan zien we in Scandinavië, waar markteconomie wordt gecombineerd met hoge belastingprogressie, sterke sociale zekerheid en duurzame investeringen. Ook de Europese Green Deal is een poging om economische groei en duurzaamheid te verbinden. Zoals Kate Raworth zegt: “We need economies that make us thrive, whether or not they grow.”

De kern is dat economische keuzes altijd morele keuzes zijn. Willen we groei ten koste van ongelijkheid en natuur? Of kiezen we voor een economie die vrijheid, rechtvaardigheid en duurzaamheid in balans brengt? De weg vooruit ligt niet in het afschaffen van markten, maar in het hervormen ervan. Want alleen door ongelijkheden te corrigeren en ecologische grenzen te respecteren, kan de economie bijdragen aan een rechtvaardige en menswaardige samenleving.

 

6 Politicologie

 De Franse politieke filosoof Claude Lefort benadrukte dat democratie per definitie open en onvoltooid is. Zij leeft juist van strijd, debat en voortdurende correctie. Zodra conflict verdwijnt of het debat wordt gesmoord, ontstaat het gevaar van autoritarisme: macht wordt dan niet langer gecontroleerd, maar toegeëigend.

In The People vs. Democracy (2018) waarschuwt Yascha Mounk dat democratie méér is dan het uitvoeren van de wil van de meerderheid. Populistische leiders beweren vaak namens “het volk” te spreken, maar reduceren dat volk tot wie hen steunt. Zo worden minderheden, onafhankelijke media en kritische instituties weggezet als obstakels. Het resultaat: een democratie die van binnenuit uitgehold raakt.

De roep om “sterk leiderschap” klinkt verleidelijk in tijden van crisis. Burgers verlangen soms naar iemand die snel knopen doorhakt, zonder eindeloze debatten. Maar de praktijk toont de keerzijde. Hongarije onder Viktor Orbán en Turkije onder Recep Tayyip Erdoğan laten zien hoe democratisch gekozen leiders systematisch de rechterlijke macht, onafhankelijke media en burgerrechten hebben ingeperkt.

De gevaren zijn ook zichtbaar in de Verenigde Staten. Onder Donald Trump werd openlijk getwijfeld aan de legitimiteit van verkiezingen, culminerend in de bestorming van het Capitool op 6 januari 2021. Dat moment maakte pijnlijk duidelijk dat populistisch leiderschap, gevoed door desinformatie en polarisatie, zelfs in gevestigde democratieën kan leiden tot een aanval op de fundamenten van de rechtsstaat.

In Rusland zien we hoe “sterk leiderschap” uiteindelijk omslaat in dictatuur. Vladimir Poetin presenteerde zich aanvankelijk als de man die stabiliteit bracht, maar concentreerde stap voor stap alle macht in eigen handen. Onafhankelijke media zijn nagenoeg verdwenen, politieke oppositie wordt monddood gemaakt, en de inval in Oekraïne toont hoe autoritarisme naar buiten slaat in de vorm van oorlog. Waar debat en oppositie verdwijnen, verdwijnen ook vrede en veiligheid.

De Amerikaanse oud-minister van Buitenlandse Zaken Madeleine Albright waarschuwde al in Fascism: A Warning (2018): “It is easy to dismiss strongmen until they have already dismantled democracy.” Het gevaar is vaak sluipend: democratieën sterven niet altijd met één grote klap, maar kunnen langzaam worden uitgehold totdat er niets meer van overblijft.

Daarom verdient de open en kritische democratie de voorkeur. Zij is trager, soms rommelig, en compromissen zijn zelden perfect. Maar deze traagheid is geen zwakte: het is juist de garantie dat macht niet kan worden geconcentreerd, dat minderheden worden beschermd en dat onwelgevallige feiten niet worden weggepoetst. Alleen een democratie die zichzelf corrigeert en ruimte laat voor conflict én diversiteit kan duurzaam, rechtvaardig en menselijk blijven.

 

7 De rechtsstaat is ons schild: verdragen beschermen burgers tegen willekeur

 Internationale verdragen zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het EU-Handvest van de Grondrechten vormen een hoeksteen van de democratische rechtsstaat. Zij garanderen burgers bescherming tegen willekeur en machtsmisbruik door hun eigen overheid en bieden de mogelijkheid om rechten af te dwingen bij een onafhankelijke rechter, ook buiten de nationale context. Het EVRM heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat burgers in zaken over privacy, vrijheid van meningsuiting of een eerlijk proces bescherming kregen, zelfs wanneer nationale overheden tekortschoten.

Toch staan deze instituties steeds vaker onder kritiek van politici. Onwelgevallige uitspraken van het EHRM of het Hof van Justitie van de EU worden door sommigen afgedaan als inmenging in de nationale democratie. Zo leidde de veroordeling van Nederland door het EHRM in zaken over vreemdelingenbewaring of privacywetgeving geregeld tot politieke verontwaardiging. Critici beweren dat internationale rechtspraak de nationale soevereiniteit ondermijnt en democratisch gekozen parlementen in de wielen rijdt.

Maar zoals Eleanor Roosevelt al stelde: “Where, after all, do universal human rights begin? In small places, close to home.” Juist internationale bescherming zorgt dat rechten niet afhankelijk zijn van toevallige meerderheden of nationale grillen. Zonder die externe correctie zouden burgers in de praktijk machteloos staan tegenover hun eigen staat.

Rechtsgeleerden zoals Wim Voermans (Universiteit Leiden) wijzen er in boeken als Het verhaal van de Grondwet (2019) en Machiavelli’s Wraak (2021) op dat het respecteren van rechtsstatelijke kaders de essentie van democratie vormt. Parlementaire meerderheden zijn niet absoluut: ze opereren altijd binnen de grenzen van fundamentele rechten. Voermans benadrukt dat internationale verdragen een extra laag bescherming bieden, juist om te voorkomen dat tijdelijke meerderheden of populistische leiders de kernwaarden van de democratie uithollen.

Andere rechtsgeleerden, zoals Tom Zwart en Leonard Besselink, hebben laten zien dat internationale rechtsbescherming vaak juist een aanvulling is op nationale rechtspraak: het Hof in Straatsburg of Luxemburg komt pas in beeld wanneer nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput. Het idee dat het EHRM voortdurend “boven” de nationale democratie staat, is dus een misvatting.

Tegelijkertijd bestaat er terechte discussie over de legitimiteit en de democratische verankering van internationale hoven. Politici en rechtsgeleerden vragen zich af of niet meer transparantie en democratische controle nodig zijn. Maar het alternatief – een volledige terugtrekking uit internationale rechtsbescherming – zou betekenen dat fundamentele rechten afhankelijk worden van de waan van de dag. Soevereiniteit zonder rechtsstatelijke waarborgen is geen vrijheid, maar willekeur.

De rechtsfilosoof Ronald Dworkin benadrukte dit krachtig in Taking Rights Seriously (1977). Hij stelde dat fundamentele rechten functioneren als “trump cards” in het politieke spel: net als een troefkaart in een kaartspel hebben zij voorrang boven de gewone regels. Dat betekent dat rechten niet eenvoudig terzijde geschoven mogen worden door een parlementaire meerderheid of door politieke opportuniteit. Zelfs als een meerderheid iets wil, kunnen fundamentele rechten dit blokkeren, omdat zij bescherming bieden aan de kwetsbare minderheid tegen de macht van de meerderheid. Zonder zulke troefkaarten zouden rechten slechts gunsten zijn, afhankelijk van de politieke mode van het moment.

De voorkeur gaat daarom uit naar een rechtsorde die nationale soevereiniteit en internationale rechtsbescherming combineert. Nationale staten behouden hun beslissingsmacht, maar doen dit binnen een juridisch en moreel kader dat voorkomt dat rechten worden opgeofferd aan politieke opportuniteit. Alleen zo blijft de belofte van de democratische rechtsstaat geloofwaardig: dat ieder mens, ongeacht meerderheid of minderheid, verzekerd is van bescherming van zijn of haar fundamentele rechten.

 

8 De mens als relationeel wezen: we kunnen niet zonder de anderen

 De biologie laat zien dat menselijkheid vanaf het begin relationeel is. Een baby kan niet zonder anderen: hij moet worden gevoed, beschermd en getroost. Pas in interactie met ouders en verzorgers ontwikkelt hij hechting, taal en sociale vaardigheden. John Bowlby’s hechtingstheorie en het daaropvolgende werk van Mary Ainsworth tonen hoe cruciaal veilige hechting is voor de emotionele en cognitieve ontwikkeling. Zonder deze relationele basis ontstaan ernstige achterstanden in vertrouwen, empathie en zelfregulatie.

Ook de neurowetenschappen bevestigen dit. Onderzoek van Stephen Porges naar de polyvagaaltheorie laat zien dat ons zenuwstelsel veiligheid en verbondenheid als basisvoorwaarde nodig heeft om goed te functioneren. Empathie en sociale interactie activeren neurale netwerken die ons in staat stellen tot samenwerking. Studies van Giacomo Rizzolatti en collega’s over spiegelneuronen illustreren dat we neurologisch zijn toegerust om emoties en handelingen van anderen direct te begrijpen. Ons brein vormt zich letterlijk in wederkerigheid: zonder interactie blijft het onderontwikkeld.

Critici hebben lang gesteld dat biologie primair draait om strijd en competitie – het bekende principe van “survival of the fittest”, zoals vaak (en volgens velen onjuist) toegeschreven aan Darwin. Maar moderne evolutiebiologie heeft dit beeld genuanceerd. Martin Nowak (Harvard University) toont in zijn werk SuperCooperators (2011) dat samenwerking en wederkerigheid minstens zo belangrijk zijn als competitie voor overleving en voortplanting. Frans de Waal, primatoloog, laat in The Age of Empathy (2009) zien dat empathie, zorg en samenwerking diep verankerd zijn in het gedrag van mensapen en mensen. Zelfs in de natuur zijn zorg, samenwerking en solidariteit geen uitzondering, maar een noodzakelijke voorwaarde voor het functioneren van groepen.

Van bijenzwermen tot menselijke gemeenschappen: zonder zorg en samenwerking stort het geheel in. Zoals Elinor Ostrom (Nobelprijs economie, 2009) empirisch aantoonde in haar studies naar gemeenschappelijk gebruik van natuurlijke hulpbronnen, zijn mensen uitstekend in staat duurzame vormen van samenwerking te organiseren – mits zij vertrouwen en gedeelde regels hebben.

De conclusie ligt voor de hand: ook vanuit biologisch en evolutionair perspectief zijn waarden als menselijkheid, broederschap en rechtvaardigheid geen luxe of morele toevoegingen, maar voorwaarden voor ons bestaan. Waar cultuur, religie en recht deze waarden normatief verankeren, toont de biologie dat zij diep in ons wezen geworteld zijn. Zoals Michael Tomasello in A Natural History of Human Morality (2016) laat zien: de mens is vanaf het begin een wezen van samenwerking, gericht op gedeelde intenties en gezamenlijke doelen.

Een mens kan alleen mens worden door anderen. Dat maakt verbondenheid niet slechts een ethisch ideaal, maar het fundament van vrijheid en gelijkheid. Het biologische feit dat wij relationele wezens zijn, ondersteunt de morele en politieke conclusie dat samenleven gebaseerd moet zijn op respect, zorg en rechtvaardigheid.

 

9 Synthese van perspectieven

De afzonderlijke denkers en disciplines vullen elkaar aan en schetsen samen een rijk, veelgelaagd beeld van wat een rechtvaardige samenleving vraagt. John Rawls legt het morele fundament met zijn beroemde idee van rechtvaardigheid als billijkheid: ongelijkheden zijn alleen te rechtvaardigen wanneer zij de minstbedeelden ten goede komen. Zijn gedachte-experiment van de veil of ignorance dwingt ons beleid te ontwerpen alsof we niet weten welke positie we zelf innemen. Daarmee biedt Rawls een universeel normatief kompas dat gelijkheid en vrijheid met elkaar verzoent.

Michael Sandel vult dit fundament aan door te benadrukken dat politiek niet slechts gaat over efficiëntie of verdeling van middelen, maar altijd ook over morele keuzes en gemeenschapswaarden. Hij bekritiseert een puur technocratische benadering van de politiek: een samenleving kan niet functioneren als zij waarden en morele overtuigingen buiten de deur zet. Waar Rawls abstract en universeel redeneert, plaatst Sandel rechtvaardigheid in een concreet maatschappelijk en moreel kader, waarin vragen als solidariteit, loyaliteit en de rol van gedeelde tradities niet genegeerd mogen worden.

David Graeber en David Wengrow doorbreken in The Dawn of Everything het fatalistische idee dat hiërarchie en ongelijkheid “natuurlijk” of onvermijdelijk zouden zijn. Hun antropologisch onderzoek laat zien dat er door de geschiedenis heen talloze voorbeelden bestaan van gemeenschappen die flexibel, egalitair en collectief georganiseerd waren. Sommige samenlevingen wisselden zelfs seizoensgebonden van bestuursvorm: hiërarchie in tijden van oorlog, gelijkwaardigheid in tijden van rust. Daarmee ondersteunen zij Rawls’ en Sandels normatieve pleidooi met historisch bewijs dat alternatieven niet alleen denkbaar zijn, maar ook praktisch hebben bestaan.

Robert Putnam en Nicholas Christakis voegen daar de sociale dimensie aan toe. Putnam toont in Bowling Alone hoe samenlevingen uiteenvallen wanneer sociaal kapitaal – vertrouwen, netwerken, samenwerking – afbrokkelt. Christakis laat in Blueprint zien dat samenwerking en wederkerigheid evolutionair verankerd zijn en juist de basis vormen van menselijke vooruitgang. Hun inzichten verbinden de morele en antropologische perspectieven met empirisch bewijs: samenlevingen waarin vertrouwen hoog is, blijken veerkrachtiger, democratischer en beter bestand tegen crises. De recente daling van vertrouwen in instituties in Nederland en elders bevestigt hoe urgent hun boodschap is.

Thomas Piketty voegt een economische laag toe: extreme ongelijkheid is niet alleen moreel problematisch, maar ook politiek gevaarlijk. In Capital and Ideology laat hij zien hoe ongelijkheid macht concentreert bij enkelen, de democratie ondermijnt en uiteindelijk autoritaire tendensen in de hand werkt. Zijn analyse sluit direct aan bij Rawls’ rechtvaardigheidsprincipe en Putnams zorg om sociaal kapitaal: vertrouwen groeit niet duurzaam wanneer de materiële basis ontbreekt. Ongelijkheid is geen louter economisch probleem, maar ook een sociale en politieke bedreiging.

Toch bestaan er spanningen en verschillen in nadruk. Rawls blijft binnen de kaders van instituties en abstracte principes, terwijl Sandel juist wijst op de onmisbaarheid van morele gemeenschappen en tradities. Graeber en Wengrow tonen overtuigend dat samenlevingen radicaal anders kunnen zijn, maar hun voorbeelden roepen vragen op over de toepasbaarheid in complexe, moderne staten. Putnam en Christakis leggen sterk de nadruk op vertrouwen en cohesie, maar die groeien pas duurzaam wanneer ook de materiële ongelijkheid – zoals Piketty aantoont – wordt aangepakt.

De synthese is helder: samen vormen deze perspectieven een gelaagd kompas voor een rechtvaardige samenleving. Rawls biedt de universele maatstaf van billijkheid, Sandel de morele verdieping van gemeenschapswaarden, Graeber en Wengrow het historische tegenbewijs aan fatalisme, Putnam en Christakis de sociale voorwaarden van vertrouwen en cohesie, en Piketty de economische urgentie van ongelijkheidsbestrijding. Waar zij botsen, scherpen zij elkaar aan; waar zij samenkomen, bevestigen zij dat een rechtvaardige samenleving niet slechts wenselijk is, maar mogelijk én noodzakelijk.

Het samenspel van filosofie, antropologie, sociologie en economie laat zien dat rechtvaardigheid niet kan worden teruggebracht tot één dimensie. Zij is moreel, sociaal, economisch én historisch ingebed. Een samenleving die rechtvaardigheid, menselijkheid en verbondenheid centraal durft te stellen, kan ongelijkheid bestrijden, vertrouwen herstellen en veerkracht opbouwen. Dat is de belofte die in de dialoog tussen deze denkers zichtbaar wordt: rechtvaardigheid is geen utopie, maar een haalbare horizon, mits we de lessen uit verschillende disciplines met elkaar verbinden.

 

10 Menselijkheid als fundament, geen luxe

10.1 Menselijkheid als wetenschap: waarom een rechtvaardige samenleving ons wezen weerspiegelt

 

De verschillende wetenschappen – filosofie, antropologie, sociologie, biologie, economie, politicologie, recht en religie – laten in samenhang zien dat een menselijke, rechtvaardige en empathische samenleving geen utopie is, maar een logische uitkomst van wie wij als mensen zijn en dat de hedendaagse bedreigingen die hier haaks op staan.

De filosofie (Rawls, Sandel, Kant) toont dat rechtvaardigheid niet enkel een kwestie is van efficiëntie of macht, maar een moreel imperatief: beleid moet worden ingericht alsof wijzelf in de meest kwetsbare positie zouden kunnen staan. Vrijheid, gelijkheid en waardigheid zijn geen bijkomstigheden, maar voorwaarden voor een samenleving die zichzelf trouw blijft.

De antropologie (Graeber en Wengrow) leert ons dat ongelijkheid en hiërarchie historisch niet onvermijdelijk zijn. Samenlevingen zijn altijd in staat geweest zichzelf te organiseren op basis van gelijkwaardigheid, solidariteit en collectieve besluitvorming. Flexibiliteit en inclusie behoren dus niet tot een verre droom, maar tot de diepste menselijke tradities.

De sociologie en neurowetenschappen (Putnam, Christakis, modern hersenonderzoek) bevestigen dat vertrouwen, cohesie en samenwerking evolutionair verankerd zijn. Zonder verbondenheid brokkelen samenlevingen af; met vertrouwen groeien zij in stabiliteit en veerkracht. De biologie laat zien dat een mens slechts mens kan worden door anderen – verbondenheid is niet optioneel, maar de kern van ons bestaan.

De economie (Piketty, Sen, Raworth) wijst erop dat ongelijkheid niet alleen een kwestie van verdeling is, maar een directe bedreiging voor vrijheid en democratie. Wanneer rijkdom en macht zich concentreren bij enkelen, verliezen velen hun daadwerkelijke vrijheid. Een rechtvaardige markteconomie, gecorrigeerd door solidariteit en publieke voorzieningen, is daarom essentieel om vrijheid werkelijk universeel te maken.

De politicologie en rechtswetenschap (Lefort, Mounk, Voermans, Dworkin) laten zien dat democratie nooit af is en voortdurend openstaat voor debat en correctie. Internationale verdragen zoals het EVRM beschermen burgers tegen willekeur, ook van hun eigen staat, en waarborgen universele rechten. Dworkin noemde mensenrechten terecht “trump cards”: waarden die zwaarder wegen dan de stem van de meerderheid en daardoor de kern van de rechtsstaat vormen.

Ook de religies en spirituele tradities benadrukken dat menselijkheid geworteld is in compassie, rechtvaardigheid en zorg voor de ander. Het christendom roept: “Wat gij de minste van mijn broeders hebt gedaan, hebt gij Mij gedaan” (Mattheüs 25:40). De islam stelt zakat (aalmoezen geven) centraal. Het boeddhisme benadrukt karuna (mededogen), het hindoeïsme dharma (rechtvaardige plicht). De katholieke sociale leer spreekt van menselijke waardigheid en solidariteit als pijlers van een rechtvaardige orde. De Dalai Lama benadrukt universele compassie als basis voor wereldvrede. Deze waarden sluiten naadloos aan bij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948), die stelt dat alle mensen vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren zijn.

Elk perspectief – filosofisch, religieus, antropologisch, sociologisch, economisch, politicologisch en juridisch – wijst in dezelfde richting: een humane, democratische en rechtvaardige samenleving is geen utopie, maar haalbaar met bewuste keuzes. De tegengeluiden laten zien welke alternatieve paden er bestaan, maar tonen tegelijk hun beperkingen: neoliberaal beleid vergroot ongelijkheid, autoritair leiderschap tast vrijheid aan, nationalistische terugtrekking ondermijnt rechtsbescherming.

Daarom verdient de integrale visie de voorkeur: zij verenigt waarden met empirisch bewijs en combineert idealen met praktische uitvoerbaarheid. Zoals Rawls stelde: “Justice is the first virtue of social institutions.” Rechtvaardigheid is niet één optie naast andere, maar het fundament waarop een samenleving rust.

Wanneer we de stemmen uit de verschillende disciplines samenbrengen, ontstaat een overtuigend beeld: duurzame samenlevingen zijn altijd geworteld in dezelfde kernwaarden. Menselijkheid waarborgt de menselijke maat in beleid. Rechtvaardigheid geeft wetten en instituties legitimiteit. Vrijheid en gelijkheid maken dat iedereen zich erkend weet. Broederschap schept sociale samenhang en veerkracht. En de rechtsstaat garandeert dat deze waarden standhouden, ook tegenover macht en willekeur.

De onderbouwing laat zien dat deze waarden niet slechts idealistische wensen zijn, maar wetenschappelijk, historisch en moreel stevig gefundeerd. Zij vormen de basis waarop een menselijk Nederland kan worden gebouwd – en de toetssteen waarmee beleid telkens opnieuw moet worden beoordeeld.

De conclusie is helder: een menselijke en rechtvaardige samenleving is geen keuze voor luxe of naïviteit, maar de meest realistische keuze. Zij sluit aan bij het wezen van de mens zelf – relationeel, empathisch, zoekend naar vrijheid en waardigheid – en vormt daarmee het fundament van een duurzame democratische rechtsstaat.

 

10.2 Waarom de echte bedreiging niet van buiten komt, maar vanbinnen: polarisatie en ongelijkheid ondermijnen menselijkheid en democratie

 

De bedreigingen beschreven in hoofdstuk 3, waarmee onze samenleving vandaag wordt geconfronteerd – polarisatie, verlies van feiten, discriminatie, verharding van het publieke debat, afnemende burgerbetrokkenheid en een vijandige internationale context – staan lijnrecht tegenover wat de verschillende wetenschappelijke disciplines laten zien over de voorwaarden voor een menselijke en rechtvaardige samenleving. Sociologen als Robert Putnam (Bowling Alone) en Nicholas Christakis (Blueprint) tonen overtuigend aan dat samenlevingen veerkrachtig worden door sociaal kapitaal, vertrouwen en netwerken van wederkerigheid. Polarisatie doet precies het omgekeerde: zij holt sociale cohesie uit en ondermijnt de democratische cultuur. Waar samenwerking evolutionair verankerd blijkt, creëert verdeeldheid kunstmatige breuklijnen die de samenleving verzwakken.

Volgens denkers als Amartya Sen (Development as Freedom) en Kate Raworth (Doughnut Economics) moet beleid gebaseerd zijn op feiten en rationele analyses, niet op simplistische slogans. Het negeren van wetenschappelijke kennis – bijvoorbeeld over klimaatverandering of ongelijkheid – ondermijnt niet alleen de kwaliteit van beleid, maar ook het vertrouwen in instituties. Hannah Arendt waarschuwde al dat het verdwijnen van waarheid in het publieke debat burgers kwetsbaar maakt voor manipulatie en autoritarisme.

Ook discriminatie raakt de kern van onze samenleving. Filosofen als John Rawls en denkers uit religieuze tradities – denk aan de christelijke notie van menselijke waardigheid of de islamitische verplichting tot zakat – benadrukken dat rechtvaardigheid altijd samenhangt met gelijke behandeling. Discriminatie van minderheden ondermijnt daarom niet alleen gelijkheid, maar ook de legitimiteit van de democratische rechtsstaat. Yascha Mounk liet in The People vs. Democracy zien dat zonder bescherming van minderheden democratie verwordt tot tirannie van de meerderheid.

Wanneer verharding en vijanddenken de boventoon voeren in het publieke debat, verdwijnt bovendien de ruimte voor respectvolle dialoog en compromissen. Claude Lefort herinnerde eraan dat democratie per definitie een open en onvoltooid debat is, maar dat dit debat wel moet worden gevoerd binnen kaders van erkenning. Hier sluit de praktijk van Deep Democracy bij aan: conflicten kunnen een bron van betere besluiten zijn, mits zij worden benut om werkelijk naar elkaar te luisteren in plaats van elkaar weg te zetten.

Democratie vraagt daarnaast actieve betrokkenheid. Onderzoek naar burgerfora in Ierland en Latijns-Amerika laat zien dat samenlevingen sterker worden wanneer burgers meepraten en meebeslissen. David Graeber en David Wengrow bewezen in The Dawn of Everything bovendien dat samenlevingen in de geschiedenis vaak horizontaal en participatief georganiseerd waren. Als burgers passief toeschouwers worden, verliest democratie betekenis, maar waar mensen actief deelnemen bloeit zij juist op.

Tegen de internationale achtergrond blijkt hetzelfde patroon. Historici als Madeleine Albright en Timothy Snyder waarschuwen dat steun aan autoritaire leiders elders direct samenhangt met de verzwakking van democratieën dichter bij huis. Yuval Noah Harari benadrukt dat de strijd van de 21e eeuw niet primair gaat tussen landen, maar tussen democratische en autoritaire systemen. Wanneer landen zich terugtrekken in nationalisme en internationale verdragen afwijzen, maken zij zichzelf kwetsbaar en ondermijnen zowel veiligheid als welvaart.

De conclusie is duidelijk: de huidige bedreigingen van polarisatie, slogans boven feiten, discriminatie, verharding, passiviteit en isolationisme zijn geen natuurwetten, maar het gevolg van bewuste keuzes die haaks staan op wat filosofie, sociologie, economie, antropologie en recht laten zien. Alle wetenschappelijke perspectieven wijzen in dezelfde richting: duurzame en rechtvaardige samenlevingen rusten op vertrouwen, feiten, gelijkheid, dialoog, betrokkenheid en internationale samenwerking. Door deze kernwaarden te veronachtzamen, snijden we onszelf los van wat menselijk en democratisch is. Door ze juist te versterken, bouwen we aan een samenleving die aansluit op het wezen van de mens.

 

10.3 Menselijkheid als Kompas

 

De veelheid aan wetenschappelijke, filosofische en morele perspectieven leidt tot één duidelijke conclusie: een menselijke, rechtvaardige en empathische samenleving is geen utopie, maar sluit direct aan bij het wezen van de mens. Biologie leert ons dat verbondenheid een voorwaarde is voor ons bestaan. Filosofie laat zien dat rechtvaardigheid en gelijkheid het fundament vormen van sociale instituties. Antropologie en geschiedenis tonen dat ongelijkheid geen natuurwet is, maar dat gemeenschappen altijd alternatieven hebben gevonden. Sociologie en economie bevestigen dat vertrouwen, solidariteit en een eerlijke verdeling van middelen de sleutel zijn tot veerkrachtige samenlevingen. En de rechtsstaat, ingebed in internationale mensenrechten, garandeert dat deze waarden standhouden tegenover willekeur en macht.

Wie polarisatie, discriminatie of autoritair leiderschap de ruimte geeft, zet zich af tegen deze brede wetenschappelijke en morele consensus en ondermijnt de menselijke maat. Maar wie menselijkheid, rechtvaardigheid en verbondenheid centraal stelt, bouwt niet alleen aan een beter Nederland, maar geeft uitdrukking aan wat het betekent mens te zijn. Een menselijker samenleving is geen keuze uit luxe, maar een noodzaak – én een belofte die wij elkaar kunnen doen.




Reacties

Populaire posts van deze blog

Geen woorden voor dit verlies – maar ook geen ruimte voor haat

Een moreel kompas voor politiek, bestuur en samenleving

Hegel en de rechtvaardige samenleving: vrijheid, erkenning en de staat