Wijsheid uit wetenschap en filosofie over de algemene uitgangspunten van een rechtvaardige en menselijke samenleving
“Waar feiten en waarden
elkaar ontmoeten, groeit visie.”
In dit artikel worden inzichten uit uiteenlopende wetenschappen en
tradities. Filosofie, religie, antropologie, sociologie, economie,
politicologie, biologie en rechtswetenschap laten elk vanuit hun eigen
invalshoek zien wat nodig is voor een humane en rechtvaardige samenleving
haalbaar is.
Wat deze perspectieven bindt, is dat zij telkens teruggrijpen op dezelfde
kernwaarden:
- Menselijkheid:
de plicht om het individu in zijn waardigheid te zien.
- Rechtvaardigheid:
de morele opdracht om ongelijkheid en willekeur te beperken.
- Vrijheid:
de ruimte om keuzes te maken, beschermd door instituties.
- Gelijkheid:
de garantie dat niemand systematisch wordt uitgesloten.
- Broederschap:
de erkenning dat we elkaar nodig hebben om te floreren.
- Rechtsstaat:
het fundament dat deze waarden borgt, ongeacht de macht van het moment.
Filosofen en wetenschappers zijn de richtingaanwijzers van onze tocht.
Rawls leert ons dat rechtvaardigheid de eerste deugd van instellingen is –
alsof hij zegt dat de fiets alleen vooruitkomt als het stuur recht staat.
Sandel wijst ons op de morele keuzes achter elke afslag: welke weg slaan we in,
en waarom? Graeber en Wengrow tonen dat er altijd alternatieve routes zijn, dat
de samenleving niet gedoemd is één pad te volgen. Piketty laat zien hoe
ongelijkheid als tegenwind werkt: de één fietst licht, de ander ploetert zwaar.
Samen geven deze denkers ons de versnellingen, de stuurbewegingen en de
richtingwijzers die nodig zijn om de rit vol te houden.
Van Rawls tot Piketty, van wereldreligies tot moderne sociologie: telkens
blijkt dat samenlevingen sterker, vrijer en duurzamer zijn wanneer ze hun
instituties en beleid enten op deze kernwaarden. Filosofie en wetenschap zijn
geen luxe, maar richtingwijzers die ons helpen de menselijke maat te bewaren.
1 Filosofie bevestigt rechtvaardigheid: Rawls en
Sandel als morele ankers
Filosofen als John Rawls benadrukken in A Theory of Justice dat een rechtvaardige samenleving gebouwd wordt op het principe van “justice as fairness” – rechtvaardigheid als billijkheid. Ongelijkheden zijn volgens Rawls slechts te rechtvaardigen wanneer zij ten goede komen aan de minst bevoordeelden in de samenleving. Zijn gedachte-experiment van de “veil of ignorance” laat zien dat beleid pas echt eerlijk is wanneer het vormgegeven wordt alsof niemand weet welke positie hij of zij zal innemen. Vanuit dat perspectief kiezen rationele mensen voor een samenleving waarin basisvoorzieningen, rechten en kansen eerlijk verdeeld zijn.
Michael
Sandel vult dit aan in Justice: What’s the Right Thing to Do?. Politiek kan
volgens hem nooit slechts een kwestie zijn van technocratische efficiëntie of
individuele vrijheid. Het gaat altijd ook om morele keuzes en
gemeenschapswaarden: wat vinden wij samen van waarde, wat beschermen wij en hoe
geven wij als gemeenschap betekenis aan rechtvaardigheid? Voor Sandel is
politiek dus ook een morele dialoog.
Robert Nozick, in Anarchy, State, and Utopia, stelt daartegenover
dat herverdeling eigendomsrechten schendt. Voor hem is iedere vorm van
gedwongen herverdeling een inbreuk op individuele vrijheid, vergelijkbaar met
dwangarbeid. Maar de praktijk toont dat vrijheid zonder toegang tot
basisvoorzieningen leeg blijft. Wie geen onderwijs, zorg of huisvesting heeft,
kan zijn vrijheid niet benutten. Ongelijkheid die niet wordt gecorrigeerd,
ondermijnt zo de vrijheid van velen ten gunste van enkelen.
Immanuel Kant biedt een ander fundament. In zijn categorische imperatief
stelt hij dat we mensen nooit louter als middel mogen gebruiken, maar altijd
ook als doel op zich. Rechtvaardigheid en politiek beleid moeten dus de
menselijke waardigheid vooropstellen. Dit idee sluit nauw aan bij het principe
van mensenrechten: universele rechten die voortkomen uit de waardigheid van
ieder mens, ongeacht afkomst of positie.
Emmanuel Levinas radicaliseert dit perspectief door te stellen dat ethiek
begint bij de Ander: in de blik van de ander ligt onze verantwoordelijkheid
besloten. Volgens Levinas kan geen enkele politieke of juridische orde
rechtvaardig zijn zonder deze primaire verantwoordelijkheid voor de kwetsbare
ander. Dat betekent dat beleid zijn legitimiteit ontleent aan de mate waarin
het de meest kwetsbaren beschermt – vluchtelingen, armen, zieken,
gemarginaliseerden.
Jean-Paul Sartre benadrukt vanuit het existentialisme de radicale vrijheid
en verantwoordelijkheid van ieder individu. Vrijheid is voor hem geen luxe,
maar een gegeven: wij zijn “veroordeeld tot vrijheid”. Dit betekent ook dat wij
verantwoordelijk zijn voor de keuzes die we maken en de samenleving die we
vormen. Voor Sartre is onrecht niet slechts een structureel probleem, maar ook
een existentiële uitdaging: ieder individu kiest of hij zich conformeert aan
onderdrukking en ongelijkheid, of dat hij verantwoordelijkheid neemt voor
solidariteit en rechtvaardigheid.
Amartya Sen en Martha Nussbaum vertalen dit naar de praktijk met hun capability
approach. Vrijheid betekent voor hen niet alleen formele rechten, maar de
werkelijke mogelijkheden (capabilities) die mensen hebben om hun leven
vorm te geven. Zonder onderwijs, zorg of sociale veiligheid blijft vrijheid
theoretisch.
Claude Lefort wijst erop dat democratie geen vaststaand systeem is, maar
een dynamisch proces. De “lege plaats van de macht” betekent dat macht niet
toebehoort aan een elite, maar voortdurend gelegitimeerd moet worden door het
volk. Ongelijkheid en uitsluiting bedreigen deze dynamiek, omdat zij macht in
handen van enkelen concentreren en daarmee de democratische rechtsstaat
uithollen.
De rode draad van al deze denkers is helder: echte vrijheid en
rechtvaardigheid bestaan alleen wanneer menselijke waardigheid en solidariteit
centraal staan. Vrijheid en gelijkheid zijn geen tegenpolen, maar versterken
elkaar. Zij vragen om instituties die niet alleen de rechten van de sterksten
beschermen, maar juist ook de mogelijkheden en waardigheid van de kwetsbaren
garanderen.
2 Religies delen compassie: kernwaarden
overstijgen verschillen
De wereldreligies delen kernwaarden die politiek overstijgen en een moreel
fundament leggen dat breed gedragen kan worden: compassie, zorg voor de armen,
rechtvaardigheid en rentmeesterschap. Het christendom roept op: “Wat gij de
minste van mijn broeders hebt gedaan, hebt gij Mij gedaan” (Matteüs 25:40)
– een radicale oproep om de kwetsbaarste in de samenleving centraal te stellen.
In de islam behoort zakat (aalmoezen geven) tot de vijf zuilen:
solidariteit met de armen en kwetsbaren is dus niet optioneel, maar een
kernverplichting van geloof. De Koran benadrukt: “Wie één leven redt, is
alsof hij de hele mensheid heeft gered” (Soera Al-Ma’ida 5:32) – een
uitdrukking van universele waardigheid en verbondenheid.
Het boeddhisme spreekt over karuna (mededogen) als een van de
hoogste deugden. De Boeddha leerde: “Haat wordt nooit door haat overwonnen.
Alleen door liefde wordt haat overwonnen. Dit is een eeuwige wet.” Hierin
schuilt een diepe wijsheid voor samenlevingen die worstelen met polarisatie en
verdeeldheid.
In het hindoeïsme staat dharma centraal: de plicht om rechtvaardig
te handelen en verantwoordelijkheid te dragen, niet alleen voor jezelf maar ook
voor de gemeenschap en de natuur. In de Bhagavad Gita staat: “Het
hoogste dharma is dat wat anderen dient en geen schade berokkent.” Daarmee
wordt zingeving verbonden aan actieve zorg en rechtvaardigheid.
De Katholieke Kerk benadrukt in haar sociale leer het principe van
solidariteit en de preferentiële optie voor de armen: beleid moet zich
in het bijzonder richten op de meest kwetsbaren. Paus Franciscus schrijft in Fratelli
Tutti: “Wij zijn allen broeders en zusters. Niemand wordt gered alleen,
we kunnen slechts samen gered worden.”
De Dalai Lama brengt deze waarden terug tot hun essentie: “Mijn religie
is heel eenvoudig. Mijn religie is vriendelijkheid.” Daarmee overstijgt hij
religieuze grenzen en plaatst hij compassie in het hart van de menselijke
ervaring.
Sommigen zien religie vooral als bron van verdeeldheid of als bedreiging
van seculiere politiek. Maar vaak gaat dat niet over religie zelf, maar over
haar misbruik voor macht en uitsluiting. Zoals theoloog Hans Küng stelde: “Er
zal geen vrede zijn tussen de naties zonder vrede tussen de religies.”
Wanneer religies en levensbeschouwingen worden aangesproken op hun gedeelde
kernwaarden, vormen ze juist een brug naar universele compassie en
verbondenheid.
Deze kernwaarden zijn bovendien niet alleen religieus of filosofisch, maar
ook verankerd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM,
1948). Dit historische document, opgesteld na de gruwelen van de Tweede
Wereldoorlog, legt vast dat alle mensen gelijkwaardig zijn in waardigheid en
rechten – ongeacht afkomst, religie, geslacht of overtuiging. Artikelen zoals
het recht op leven (art. 3), vrijheid van godsdienst (art. 18), en gelijkheid
voor de wet (art. 7) weerspiegelen dezelfde waarden die we terugvinden in de
grote religies en filosofieën.
Daarom verdient het betrekken van religieuze en levensbeschouwelijke
tradities in het maatschappelijk gesprek de voorkeur: niet om de staat
religieus te maken, maar om de morele basis van beleid te verbreden en te
verdiepen. In een pluriforme samenleving kunnen deze gedeelde en universele
waarden – compassie, rechtvaardigheid, zorg en verbondenheid – een fundament
vormen voor een menselijker Nederland én aansluiten bij de internationale
rechtsorde die ons allen beschermt.
3 Geschiedenis leert gelijkwaardigheid:
antropologie toont alternatieve samenlevingsvormen
Ook andere antropologen bevestigen dit beeld. Marshall Sahlins wees in Stone
Age Economics (1972) al op de overvloed en stabiliteit van
jagers-verzamelaarsgemeenschappen, die vaak meer vrije tijd en wederkerige
solidariteit kenden dan moderne markteconomieën. James C. Scott, in Against
the Grain (2017), liet zien dat de vorming van de eerste staten niet zozeer
een vooruitgang was, maar vaak gepaard ging met dwang, ongelijkheid en verlies
van autonomie. Zijn eerdere werk, Weapons of the Weak (1985), toonde bovendien
dat zelfs in sterk hiërarchische samenlevingen gewone mensen voortdurend
strategieën vinden om ongelijkheid te ondermijnen of te balanceren.
Ook Elinor Ostrom, Nobelprijswinnaar voor economie, droeg bij aan dit
inzicht door te bewijzen dat gemeenschappen in staat zijn om collectieve
hulpbronnen – zoals bossen, water of visgronden – duurzaam en democratisch te
beheren, zonder dat dit leidt tot chaos of uitputting. Haar werk staat haaks op
de theorie van de “tragedy of the commons”, die stelt dat collectief gebruik
altijd mislukt zonder centraal gezag.
Critici beweren vaak dat moderne, complexe samenlevingen te groot zijn om
horizontaal georganiseerd te worden. Toch tonen recente praktijken het
tegendeel. Burgerfora in Ierland, over kwesties als het homohuwelijk en
abortus, bewezen dat deliberatieve democratie met representatieve steekproeven
van burgers tot gedragen, rechtvaardige uitkomsten kan leiden. In
Latijns-Amerika ontwikkelden steden als Porto Alegre (Brazilië) succesvolle
participatieve begrotingsmodellen, waarin burgers rechtstreeks mee beslisten
over publieke uitgaven. Ook in Europa winnen vormen van coöperatieve
energie-initiatieven, burgerberaden over klimaatbeleid en lokale
voedselnetwerken terrein – voorbeelden van horizontale samenwerking binnen
complexe systemen.
De voorkeur gaat daarom uit naar modellen die flexibiliteit,
gelijkwaardigheid en collectieve verantwoordelijkheid centraal stellen. Zij
zijn niet alleen historisch geworteld, maar bieden ook realistische
alternatieven voor de toekomst. De antropologie leert ons dat menselijke
vrijheid juist ligt in het vermogen om onze sociale en politieke structuren
telkens opnieuw vorm te geven. Zoals Graeber stelde: “The ultimate hidden truth of the
world is that it is something we make, and could just as easily make differently.”
4 Samenleving valt of staat met vertrouwen: Putnam
en Christakis.
Sociologen als Nicholas Christakis en Robert Putnam laten zien dat sociale cohesie, vertrouwen en netwerken van wederkerigheid de sleutel vormen tot veerkrachtige samenlevingen. In Blueprint (2019) beschrijft Christakis hoe samenwerking en compassie evolutionair diep verankerd zijn in de menselijke soort: eigenschappen zoals empathie, vriendschap en wederkerige zorg zijn geen toevallige culturele producten, maar biologische fundamenten die ons als soort hebben laten overleven. Robert Putnam waarschuwde in Bowling Alone (2000) dat samenlevingen die hun sociaal kapitaal verliezen – het geheel aan netwerken, vertrouwen en normen van wederkerigheid – versnipperen en vatbaar worden voor polarisatie en wantrouwen. Nieuwe cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau (2025) bevestigen dit: nog maar 27% van de Nederlanders heeft vertrouwen in de Tweede Kamer, een dramatische daling die Putnams analyses opnieuw pijnlijk actueel maakt.
Ook andere denkers benadrukken het belang van vertrouwen. Francis Fukuyama
stelde in Trust (1995) dat hoog-vertrouwenssamenlevingen succesvoller
zijn in het opbouwen van stabiele economieën en democratische instituties.
Pierre Bourdieu wees erop dat sociaal kapitaal – de netwerken en het
vertrouwen die mensen verbinden – niet alleen sociale samenhang scheppen, maar
ook toegang geven tot kansen en middelen. Wanneer dat kapitaal ongelijk
verdeeld raakt of door beleid wordt ondermijnd, vergroot dit ongelijkheid en
wantrouwen.
De toeslagenaffaire illustreert dit op pijnlijke wijze. Duizenden ouders
werden jarenlang onterecht als fraudeur bestempeld, vaak met een
migratieachtergrond, en raakten in diepe schulden en sociaal isolement. Dit
leidde niet alleen tot persoonlijk leed, maar ook tot een breed maatschappelijk
wantrouwen richting overheid en instituties. Burgers voelden zich niet langer
beschermd door de rechtsstaat, maar juist in de steek gelaten. Dit verlies van
vertrouwen werkt door: wie zich door de overheid onrechtvaardig behandeld
voelt, haakt sneller af, gelooft minder in feiten en zoekt eerder houvast bij
simplistische populistische boodschappen.
Cynici stellen dat samenlevingen primair worden gedreven door conflict,
macht en competitie. De politieke denker Thomas Hobbes zag de mens in de
natuurtoestand als een wezen dat strijdt om overleven, wat een sterke staat
noodzakelijk zou maken om chaos te voorkomen. Maar modern empirisch onderzoek
nuanceert dit beeld. Gemeenschappen waarin samenwerking en vertrouwen centraal
staan – zoals Scandinavische landen met sterke verzorgingsstaten – blijken
democratischer, stabieler en welvarender. Zelfs in conflictgebieden tonen
studies van Elinor Ostrom aan dat juist lokale samenwerking rond water,
landbouw of veiligheid vaak het verschil maakt tussen verval en veerkracht.
Conflict is onvermijdelijk en kan zelfs productief zijn – mits ingebed in
vertrouwen en gedeelde waarden. Zonder dat fundament leidt conflict echter tot
desintegratie, wanhoop en cynisme. De toeslagenaffaire laat zien hoe snel
vertrouwen kan kantelen in wanhoop wanneer instituties burgers niet langer zien
als mensen met rechten, maar als dossiers en risico’s. Het herstel van
vertrouwen is daarom geen luxe, maar een noodzakelijke voorwaarde voor
democratische stabiliteit. Zoals Putnam stelde: “Democracy works better in societies
where people trust each other.”
5 Economie moet vrijheid vergroten: Sen en
Raworth over echte ontwikkeling
Marxistische denkers als Karl Marx en Friedrich Engels wezen juist op de
keerzijde van het kapitalisme: de structurele ongelijkheid tussen
kapitaalbezitters en arbeiders. In Das Kapital analyseerde Marx hoe
winstbejag en kapitaalaccumulatie leiden tot uitbuiting en vervreemding. Hoewel
volledige planeconomieën in de praktijk vaak uitmondden in autoritarisme, bleef
de marxistische kritiek waardevol: zij maakte zichtbaar dat markten ongelijkheid
kunnen reproduceren en dat ongelijkheid politieke macht scheef trekt.
De moderne neoliberale stroming – met denkers als Milton Friedman en de
Chicago School – pleitte vanaf de jaren 70 voor deregulering, privatisering en
vrijhandel, in de overtuiging dat economische groei vanzelf welvaart zou
verspreiden. Maar de afgelopen decennia hebben laten zien dat economische groei
ook kan samengaan met toenemende ongelijkheid, financiële crises en ecologische
schade. Het credo “de markt lost het wel op” blijkt in de praktijk vaak een
recept voor concentratie van macht bij multinationals en de vermogende elite.
Daartegenover staan vernieuwende denkers die alternatieven formuleren.
Amartya Sen benadrukt in Development as Freedom (1999) dat echte
ontwikkeling niet alleen draait om economische groei, maar om het vergroten van
reële vrijheden: toegang tot onderwijs, gezondheidszorg, politieke participatie
en sociale veiligheid. Vrijheid wordt volgens Sen pas betekenisvol als mensen
daadwerkelijk de mogelijkheden hebben hun leven vorm te geven.
Kate Raworth pleit in Doughnut Economics (2017) voor een economisch
model dat sociale fundamenten – zoals toegang tot zorg, huisvesting en
gelijkheid – combineert met ecologische plafonds: de draagkracht van de aarde
mag niet overschreden worden. Haar metafoor van de “donut” laat zien dat welvaart
niet meer enkel kan worden afgemeten aan groei, maar aan duurzaamheid en
menselijke waardigheid.
Thomas Piketty toont in Capital and Ideology (2019) aan dat extreme
ongelijkheid democratie ondermijnt en macht concentreert bij een kleine elite.
Zijn historische analyse maakt duidelijk dat ongelijkheid geen natuurwet is,
maar het resultaat van beleid en instituties. De actuele cijfers bevestigen
dit: volgens het CBS (2025) bezit de rijkste 10% bijna 65% van het totale
vermogen, terwijl de onderste helft minder dan 2% bezit. Precies de trend waar
Piketty voor waarschuwt.
De vraag is dus: hoe moeten we onze economie organiseren? Volledige
planeconomieën zoals in het voormalige Oostblok leidden tot bureaucratie en
gebrek aan vrijheid. Ongereguleerd kapitalisme leidt tot ongelijkheid,
ecologische schade en politieke instabiliteit. De voorkeur gaat daarom uit naar
een gecorrigeerde markteconomie: een economie waarin markten ruimte bieden voor
innovatie en dynamiek, maar waarin de overheid corrigeert voor
onrechtvaardigheden en grenzen stelt aan ecologische destructie.
Voorbeelden hiervan zien we in Scandinavië, waar markteconomie wordt
gecombineerd met hoge belastingprogressie, sterke sociale zekerheid en duurzame
investeringen. Ook de Europese Green Deal is een poging om economische groei en
duurzaamheid te verbinden. Zoals Kate Raworth zegt: “We need economies that make us
thrive, whether or not they grow.”
De kern is dat economische keuzes altijd morele keuzes zijn. Willen we
groei ten koste van ongelijkheid en natuur? Of kiezen we voor een economie die
vrijheid, rechtvaardigheid en duurzaamheid in balans brengt? De weg vooruit
ligt niet in het afschaffen van markten, maar in het hervormen ervan. Want
alleen door ongelijkheden te corrigeren en ecologische grenzen te respecteren,
kan de economie bijdragen aan een rechtvaardige en menswaardige samenleving.
6 Politicologie
In The People vs. Democracy (2018) waarschuwt Yascha Mounk dat
democratie méér is dan het uitvoeren van de wil van de meerderheid.
Populistische leiders beweren vaak namens “het volk” te spreken, maar reduceren
dat volk tot wie hen steunt. Zo worden minderheden, onafhankelijke media en
kritische instituties weggezet als obstakels. Het resultaat: een democratie die
van binnenuit uitgehold raakt.
De roep om “sterk leiderschap” klinkt verleidelijk in tijden van crisis.
Burgers verlangen soms naar iemand die snel knopen doorhakt, zonder eindeloze
debatten. Maar de praktijk toont de keerzijde. Hongarije onder Viktor Orbán en
Turkije onder Recep Tayyip Erdoğan laten zien hoe democratisch gekozen leiders
systematisch de rechterlijke macht, onafhankelijke media en burgerrechten
hebben ingeperkt.
De gevaren zijn ook zichtbaar in de Verenigde Staten. Onder Donald Trump
werd openlijk getwijfeld aan de legitimiteit van verkiezingen, culminerend in
de bestorming van het Capitool op 6 januari 2021. Dat moment maakte pijnlijk
duidelijk dat populistisch leiderschap, gevoed door desinformatie en
polarisatie, zelfs in gevestigde democratieën kan leiden tot een aanval op de
fundamenten van de rechtsstaat.
In Rusland zien we hoe “sterk leiderschap” uiteindelijk omslaat in
dictatuur. Vladimir Poetin presenteerde zich aanvankelijk als de man die
stabiliteit bracht, maar concentreerde stap voor stap alle macht in eigen
handen. Onafhankelijke media zijn nagenoeg verdwenen, politieke oppositie wordt
monddood gemaakt, en de inval in Oekraïne toont hoe autoritarisme naar buiten
slaat in de vorm van oorlog. Waar debat en oppositie verdwijnen, verdwijnen ook
vrede en veiligheid.
De
Amerikaanse oud-minister van Buitenlandse Zaken Madeleine Albright waarschuwde
al in Fascism: A Warning (2018): “It is easy to dismiss strongmen
until they have already dismantled democracy.” Het gevaar is
vaak sluipend: democratieën sterven niet altijd met één grote klap, maar kunnen
langzaam worden uitgehold totdat er niets meer van overblijft.
Daarom verdient de open en kritische democratie de voorkeur. Zij is trager,
soms rommelig, en compromissen zijn zelden perfect. Maar deze traagheid is geen
zwakte: het is juist de garantie dat macht niet kan worden geconcentreerd, dat
minderheden worden beschermd en dat onwelgevallige feiten niet worden
weggepoetst. Alleen een democratie die zichzelf corrigeert en ruimte laat voor
conflict én diversiteit kan duurzaam, rechtvaardig en menselijk blijven.
7 De rechtsstaat is ons schild: verdragen
beschermen burgers tegen willekeur
Toch staan deze instituties steeds vaker onder kritiek van politici.
Onwelgevallige uitspraken van het EHRM of het Hof van Justitie van de EU worden
door sommigen afgedaan als inmenging in de nationale democratie. Zo leidde de
veroordeling van Nederland door het EHRM in zaken over vreemdelingenbewaring of
privacywetgeving geregeld tot politieke verontwaardiging. Critici beweren dat
internationale rechtspraak de nationale soevereiniteit ondermijnt en
democratisch gekozen parlementen in de wielen rijdt.
Maar
zoals Eleanor Roosevelt al stelde: “Where, after all, do universal human
rights begin? In small places, close to home.” Juist
internationale bescherming zorgt dat rechten niet afhankelijk zijn van
toevallige meerderheden of nationale grillen. Zonder die externe correctie
zouden burgers in de praktijk machteloos staan tegenover hun eigen staat.
Rechtsgeleerden zoals Wim Voermans (Universiteit Leiden) wijzen er in
boeken als Het verhaal van de Grondwet (2019) en Machiavelli’s Wraak
(2021) op dat het respecteren van rechtsstatelijke kaders de essentie van
democratie vormt. Parlementaire meerderheden zijn niet absoluut: ze opereren
altijd binnen de grenzen van fundamentele rechten. Voermans benadrukt dat
internationale verdragen een extra laag bescherming bieden, juist om te
voorkomen dat tijdelijke meerderheden of populistische leiders de kernwaarden
van de democratie uithollen.
Andere rechtsgeleerden, zoals Tom Zwart en Leonard Besselink, hebben laten
zien dat internationale rechtsbescherming vaak juist een aanvulling is op
nationale rechtspraak: het Hof in Straatsburg of Luxemburg komt pas in beeld
wanneer nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput. Het idee dat het EHRM
voortdurend “boven” de nationale democratie staat, is dus een misvatting.
Tegelijkertijd bestaat er terechte discussie over de legitimiteit en de
democratische verankering van internationale hoven. Politici en rechtsgeleerden
vragen zich af of niet meer transparantie en democratische controle nodig zijn.
Maar het alternatief – een volledige terugtrekking uit internationale
rechtsbescherming – zou betekenen dat fundamentele rechten afhankelijk worden
van de waan van de dag. Soevereiniteit zonder rechtsstatelijke waarborgen is
geen vrijheid, maar willekeur.
De rechtsfilosoof Ronald Dworkin benadrukte dit krachtig in Taking
Rights Seriously (1977). Hij stelde dat fundamentele rechten functioneren
als “trump cards” in het politieke spel: net als een troefkaart in een
kaartspel hebben zij voorrang boven de gewone regels. Dat betekent dat rechten
niet eenvoudig terzijde geschoven mogen worden door een parlementaire
meerderheid of door politieke opportuniteit. Zelfs als een meerderheid iets
wil, kunnen fundamentele rechten dit blokkeren, omdat zij bescherming bieden
aan de kwetsbare minderheid tegen de macht van de meerderheid. Zonder zulke troefkaarten
zouden rechten slechts gunsten zijn, afhankelijk van de politieke mode van het
moment.
De voorkeur gaat daarom uit naar een rechtsorde die nationale
soevereiniteit en internationale rechtsbescherming combineert. Nationale staten
behouden hun beslissingsmacht, maar doen dit binnen een juridisch en moreel
kader dat voorkomt dat rechten worden opgeofferd aan politieke opportuniteit.
Alleen zo blijft de belofte van de democratische rechtsstaat geloofwaardig: dat
ieder mens, ongeacht meerderheid of minderheid, verzekerd is van bescherming
van zijn of haar fundamentele rechten.
8 De mens als relationeel wezen: we kunnen niet
zonder de anderen
Ook de neurowetenschappen bevestigen dit. Onderzoek van Stephen Porges naar
de polyvagaaltheorie laat zien dat ons zenuwstelsel veiligheid en verbondenheid
als basisvoorwaarde nodig heeft om goed te functioneren. Empathie en sociale
interactie activeren neurale netwerken die ons in staat stellen tot
samenwerking. Studies van Giacomo Rizzolatti en collega’s over spiegelneuronen
illustreren dat we neurologisch zijn toegerust om emoties en handelingen van
anderen direct te begrijpen. Ons brein vormt zich letterlijk in wederkerigheid:
zonder interactie blijft het onderontwikkeld.
Critici hebben lang gesteld dat biologie primair draait om strijd en
competitie – het bekende principe van “survival of the fittest”, zoals vaak (en
volgens velen onjuist) toegeschreven aan Darwin. Maar moderne evolutiebiologie
heeft dit beeld genuanceerd. Martin Nowak (Harvard University) toont in zijn
werk SuperCooperators (2011) dat samenwerking en wederkerigheid minstens
zo belangrijk zijn als competitie voor overleving en voortplanting. Frans de
Waal, primatoloog, laat in The Age of Empathy (2009) zien dat empathie,
zorg en samenwerking diep verankerd zijn in het gedrag van mensapen en mensen.
Zelfs in de natuur zijn zorg, samenwerking en solidariteit geen uitzondering,
maar een noodzakelijke voorwaarde voor het functioneren van groepen.
Van bijenzwermen tot menselijke gemeenschappen: zonder zorg en samenwerking
stort het geheel in. Zoals Elinor Ostrom (Nobelprijs economie, 2009) empirisch
aantoonde in haar studies naar gemeenschappelijk gebruik van natuurlijke
hulpbronnen, zijn mensen uitstekend in staat duurzame vormen van samenwerking
te organiseren – mits zij vertrouwen en gedeelde regels hebben.
De conclusie ligt voor de hand: ook vanuit biologisch en evolutionair
perspectief zijn waarden als menselijkheid, broederschap en rechtvaardigheid
geen luxe of morele toevoegingen, maar voorwaarden voor ons bestaan. Waar
cultuur, religie en recht deze waarden normatief verankeren, toont de biologie
dat zij diep in ons wezen geworteld zijn. Zoals Michael Tomasello in A
Natural History of Human Morality (2016) laat zien: de mens is vanaf het
begin een wezen van samenwerking, gericht op gedeelde intenties en gezamenlijke
doelen.
Een mens kan alleen mens worden door anderen. Dat maakt verbondenheid niet
slechts een ethisch ideaal, maar het fundament van vrijheid en gelijkheid. Het
biologische feit dat wij relationele wezens zijn, ondersteunt de morele en
politieke conclusie dat samenleven gebaseerd moet zijn op respect, zorg en
rechtvaardigheid.
9 Synthese van perspectieven
De afzonderlijke denkers en disciplines vullen elkaar aan en schetsen samen een rijk, veelgelaagd beeld van wat een rechtvaardige samenleving vraagt. John Rawls legt het morele fundament met zijn beroemde idee van rechtvaardigheid als billijkheid: ongelijkheden zijn alleen te rechtvaardigen wanneer zij de minstbedeelden ten goede komen. Zijn gedachte-experiment van de veil of ignorance dwingt ons beleid te ontwerpen alsof we niet weten welke positie we zelf innemen. Daarmee biedt Rawls een universeel normatief kompas dat gelijkheid en vrijheid met elkaar verzoent.
Michael Sandel vult dit fundament aan door te benadrukken dat politiek niet
slechts gaat over efficiëntie of verdeling van middelen, maar altijd ook over
morele keuzes en gemeenschapswaarden. Hij bekritiseert een puur technocratische
benadering van de politiek: een samenleving kan niet functioneren als zij
waarden en morele overtuigingen buiten de deur zet. Waar Rawls abstract en
universeel redeneert, plaatst Sandel rechtvaardigheid in een concreet
maatschappelijk en moreel kader, waarin vragen als solidariteit, loyaliteit en
de rol van gedeelde tradities niet genegeerd mogen worden.
David Graeber en David Wengrow doorbreken in The Dawn of Everything
het fatalistische idee dat hiërarchie en ongelijkheid “natuurlijk” of
onvermijdelijk zouden zijn. Hun antropologisch onderzoek laat zien dat er door
de geschiedenis heen talloze voorbeelden bestaan van gemeenschappen die
flexibel, egalitair en collectief georganiseerd waren. Sommige samenlevingen
wisselden zelfs seizoensgebonden van bestuursvorm: hiërarchie in tijden van
oorlog, gelijkwaardigheid in tijden van rust. Daarmee ondersteunen zij Rawls’
en Sandels normatieve pleidooi met historisch bewijs dat alternatieven niet
alleen denkbaar zijn, maar ook praktisch hebben bestaan.
Robert Putnam en Nicholas Christakis voegen daar de sociale dimensie aan
toe. Putnam toont in Bowling Alone hoe samenlevingen uiteenvallen
wanneer sociaal kapitaal – vertrouwen, netwerken, samenwerking – afbrokkelt.
Christakis laat in Blueprint zien dat samenwerking en wederkerigheid
evolutionair verankerd zijn en juist de basis vormen van menselijke
vooruitgang. Hun inzichten verbinden de morele en antropologische perspectieven
met empirisch bewijs: samenlevingen waarin vertrouwen hoog is, blijken veerkrachtiger,
democratischer en beter bestand tegen crises. De recente daling van vertrouwen
in instituties in Nederland en elders bevestigt hoe urgent hun boodschap is.
Thomas Piketty voegt een economische laag toe: extreme ongelijkheid is niet
alleen moreel problematisch, maar ook politiek gevaarlijk. In Capital and
Ideology laat hij zien hoe ongelijkheid macht concentreert bij enkelen, de
democratie ondermijnt en uiteindelijk autoritaire tendensen in de hand werkt.
Zijn analyse sluit direct aan bij Rawls’ rechtvaardigheidsprincipe en Putnams
zorg om sociaal kapitaal: vertrouwen groeit niet duurzaam wanneer de materiële
basis ontbreekt. Ongelijkheid is geen louter economisch probleem, maar ook een
sociale en politieke bedreiging.
Toch bestaan er spanningen en verschillen in nadruk. Rawls blijft binnen de
kaders van instituties en abstracte principes, terwijl Sandel juist wijst op de
onmisbaarheid van morele gemeenschappen en tradities. Graeber en Wengrow tonen
overtuigend dat samenlevingen radicaal anders kunnen zijn, maar hun voorbeelden
roepen vragen op over de toepasbaarheid in complexe, moderne staten. Putnam en
Christakis leggen sterk de nadruk op vertrouwen en cohesie, maar die groeien
pas duurzaam wanneer ook de materiële ongelijkheid – zoals Piketty aantoont –
wordt aangepakt.
De synthese is helder: samen vormen deze perspectieven een gelaagd kompas
voor een rechtvaardige samenleving. Rawls biedt de universele maatstaf van
billijkheid, Sandel de morele verdieping van gemeenschapswaarden, Graeber en
Wengrow het historische tegenbewijs aan fatalisme, Putnam en Christakis de
sociale voorwaarden van vertrouwen en cohesie, en Piketty de economische
urgentie van ongelijkheidsbestrijding. Waar zij botsen, scherpen zij elkaar
aan; waar zij samenkomen, bevestigen zij dat een rechtvaardige samenleving niet
slechts wenselijk is, maar mogelijk én noodzakelijk.
Het samenspel van filosofie, antropologie, sociologie en economie laat zien
dat rechtvaardigheid niet kan worden teruggebracht tot één dimensie. Zij is
moreel, sociaal, economisch én historisch ingebed. Een samenleving die
rechtvaardigheid, menselijkheid en verbondenheid centraal durft te stellen, kan
ongelijkheid bestrijden, vertrouwen herstellen en veerkracht opbouwen. Dat is
de belofte die in de dialoog tussen deze denkers zichtbaar wordt:
rechtvaardigheid is geen utopie, maar een haalbare horizon, mits we de lessen
uit verschillende disciplines met elkaar verbinden.
10 Menselijkheid als fundament, geen luxe
10.1 Menselijkheid als wetenschap: waarom een rechtvaardige samenleving
ons wezen weerspiegelt
De verschillende wetenschappen – filosofie, antropologie, sociologie,
biologie, economie, politicologie, recht en religie – laten in samenhang zien
dat een menselijke, rechtvaardige en empathische samenleving geen utopie is,
maar een logische uitkomst van wie wij als mensen zijn en dat de hedendaagse
bedreigingen die hier haaks op staan.
De filosofie (Rawls, Sandel, Kant) toont dat rechtvaardigheid niet enkel
een kwestie is van efficiëntie of macht, maar een moreel imperatief: beleid
moet worden ingericht alsof wijzelf in de meest kwetsbare positie zouden kunnen
staan. Vrijheid, gelijkheid en waardigheid zijn geen bijkomstigheden, maar
voorwaarden voor een samenleving die zichzelf trouw blijft.
De antropologie (Graeber en Wengrow) leert ons dat ongelijkheid en
hiërarchie historisch niet onvermijdelijk zijn. Samenlevingen zijn altijd in
staat geweest zichzelf te organiseren op basis van gelijkwaardigheid,
solidariteit en collectieve besluitvorming. Flexibiliteit en inclusie behoren
dus niet tot een verre droom, maar tot de diepste menselijke tradities.
De sociologie en neurowetenschappen (Putnam, Christakis, modern
hersenonderzoek) bevestigen dat vertrouwen, cohesie en samenwerking
evolutionair verankerd zijn. Zonder verbondenheid brokkelen samenlevingen af;
met vertrouwen groeien zij in stabiliteit en veerkracht. De biologie laat zien
dat een mens slechts mens kan worden door anderen – verbondenheid is niet
optioneel, maar de kern van ons bestaan.
De economie (Piketty, Sen, Raworth) wijst erop dat ongelijkheid niet alleen
een kwestie van verdeling is, maar een directe bedreiging voor vrijheid en
democratie. Wanneer rijkdom en macht zich concentreren bij enkelen, verliezen
velen hun daadwerkelijke vrijheid. Een rechtvaardige markteconomie,
gecorrigeerd door solidariteit en publieke voorzieningen, is daarom essentieel
om vrijheid werkelijk universeel te maken.
De politicologie en rechtswetenschap (Lefort, Mounk, Voermans, Dworkin)
laten zien dat democratie nooit af is en voortdurend openstaat voor debat en
correctie. Internationale verdragen zoals het EVRM beschermen burgers tegen
willekeur, ook van hun eigen staat, en waarborgen universele rechten. Dworkin
noemde mensenrechten terecht “trump cards”: waarden die zwaarder wegen
dan de stem van de meerderheid en daardoor de kern van de rechtsstaat vormen.
Ook de religies en spirituele tradities benadrukken dat menselijkheid
geworteld is in compassie, rechtvaardigheid en zorg voor de ander. Het
christendom roept: “Wat gij de minste van mijn broeders hebt gedaan, hebt gij
Mij gedaan” (Mattheüs 25:40). De islam stelt zakat (aalmoezen geven) centraal.
Het boeddhisme benadrukt karuna (mededogen), het hindoeïsme dharma
(rechtvaardige plicht). De katholieke sociale leer spreekt van menselijke
waardigheid en solidariteit als pijlers van een rechtvaardige orde. De Dalai
Lama benadrukt universele compassie als basis voor wereldvrede. Deze waarden
sluiten naadloos aan bij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
(1948), die stelt dat alle mensen vrij en gelijk in waardigheid en rechten
geboren zijn.
Elk perspectief – filosofisch, religieus, antropologisch, sociologisch,
economisch, politicologisch en juridisch – wijst in dezelfde richting: een
humane, democratische en rechtvaardige samenleving is geen utopie, maar
haalbaar met bewuste keuzes. De tegengeluiden laten zien welke alternatieve
paden er bestaan, maar tonen tegelijk hun beperkingen: neoliberaal beleid
vergroot ongelijkheid, autoritair leiderschap tast vrijheid aan,
nationalistische terugtrekking ondermijnt rechtsbescherming.
Daarom verdient de integrale visie de voorkeur: zij verenigt waarden met
empirisch bewijs en combineert idealen met praktische uitvoerbaarheid. Zoals Rawls stelde: “Justice
is the first virtue of social institutions.” Rechtvaardigheid is niet één
optie naast andere, maar het fundament waarop een samenleving rust.
Wanneer we de stemmen uit de verschillende disciplines samenbrengen,
ontstaat een overtuigend beeld: duurzame samenlevingen zijn altijd geworteld in
dezelfde kernwaarden. Menselijkheid waarborgt de menselijke maat in beleid.
Rechtvaardigheid geeft wetten en instituties legitimiteit. Vrijheid en
gelijkheid maken dat iedereen zich erkend weet. Broederschap schept sociale
samenhang en veerkracht. En de rechtsstaat garandeert dat deze waarden
standhouden, ook tegenover macht en willekeur.
De onderbouwing laat zien dat deze waarden niet slechts idealistische
wensen zijn, maar wetenschappelijk, historisch en moreel stevig gefundeerd. Zij
vormen de basis waarop een menselijk Nederland kan worden gebouwd – en de
toetssteen waarmee beleid telkens opnieuw moet worden beoordeeld.
De conclusie is helder: een menselijke en rechtvaardige samenleving is geen
keuze voor luxe of naïviteit, maar de meest realistische keuze. Zij sluit aan
bij het wezen van de mens zelf – relationeel, empathisch, zoekend naar vrijheid
en waardigheid – en vormt daarmee het fundament van een duurzame democratische
rechtsstaat.
10.2 Waarom de echte bedreiging niet van buiten komt, maar vanbinnen:
polarisatie en ongelijkheid ondermijnen menselijkheid en democratie
De bedreigingen beschreven in hoofdstuk 3, waarmee onze samenleving vandaag
wordt geconfronteerd – polarisatie, verlies van feiten, discriminatie,
verharding van het publieke debat, afnemende burgerbetrokkenheid en een
vijandige internationale context – staan lijnrecht tegenover wat de verschillende
wetenschappelijke disciplines laten zien over de voorwaarden voor een
menselijke en rechtvaardige samenleving. Sociologen als Robert Putnam (Bowling
Alone) en Nicholas Christakis (Blueprint) tonen overtuigend aan dat
samenlevingen veerkrachtig worden door sociaal kapitaal, vertrouwen en
netwerken van wederkerigheid. Polarisatie doet precies het omgekeerde: zij holt
sociale cohesie uit en ondermijnt de democratische cultuur. Waar samenwerking
evolutionair verankerd blijkt, creëert verdeeldheid kunstmatige breuklijnen die
de samenleving verzwakken.
Volgens denkers als Amartya Sen (Development as Freedom) en Kate
Raworth (Doughnut Economics) moet beleid gebaseerd zijn op feiten en
rationele analyses, niet op simplistische slogans. Het negeren van
wetenschappelijke kennis – bijvoorbeeld over klimaatverandering of ongelijkheid
– ondermijnt niet alleen de kwaliteit van beleid, maar ook het vertrouwen in
instituties. Hannah Arendt waarschuwde al dat het verdwijnen van waarheid in
het publieke debat burgers kwetsbaar maakt voor manipulatie en autoritarisme.
Ook discriminatie raakt de kern van onze samenleving. Filosofen als John
Rawls en denkers uit religieuze tradities – denk aan de christelijke notie van
menselijke waardigheid of de islamitische verplichting tot zakat – benadrukken
dat rechtvaardigheid altijd samenhangt met gelijke behandeling. Discriminatie
van minderheden ondermijnt daarom niet alleen gelijkheid, maar ook de
legitimiteit van de democratische rechtsstaat. Yascha Mounk liet in The
People vs. Democracy zien dat zonder bescherming van minderheden democratie
verwordt tot tirannie van de meerderheid.
Wanneer verharding en vijanddenken de boventoon voeren in het publieke
debat, verdwijnt bovendien de ruimte voor respectvolle dialoog en compromissen.
Claude Lefort herinnerde eraan dat democratie per definitie een open en
onvoltooid debat is, maar dat dit debat wel moet worden gevoerd binnen kaders
van erkenning. Hier sluit de praktijk van Deep Democracy bij aan: conflicten
kunnen een bron van betere besluiten zijn, mits zij worden benut om werkelijk
naar elkaar te luisteren in plaats van elkaar weg te zetten.
Democratie vraagt daarnaast actieve betrokkenheid. Onderzoek naar
burgerfora in Ierland en Latijns-Amerika laat zien dat samenlevingen sterker
worden wanneer burgers meepraten en meebeslissen. David Graeber en David
Wengrow bewezen in The Dawn of Everything bovendien dat samenlevingen in
de geschiedenis vaak horizontaal en participatief georganiseerd waren. Als
burgers passief toeschouwers worden, verliest democratie betekenis, maar waar
mensen actief deelnemen bloeit zij juist op.
Tegen de internationale achtergrond blijkt hetzelfde patroon. Historici als
Madeleine Albright en Timothy Snyder waarschuwen dat steun aan autoritaire
leiders elders direct samenhangt met de verzwakking van democratieën dichter
bij huis. Yuval Noah Harari benadrukt dat de strijd van de 21e eeuw niet
primair gaat tussen landen, maar tussen democratische en autoritaire systemen.
Wanneer landen zich terugtrekken in nationalisme en internationale verdragen
afwijzen, maken zij zichzelf kwetsbaar en ondermijnen zowel veiligheid als
welvaart.
De conclusie is duidelijk: de huidige bedreigingen van polarisatie, slogans
boven feiten, discriminatie, verharding, passiviteit en isolationisme zijn geen
natuurwetten, maar het gevolg van bewuste keuzes die haaks staan op wat
filosofie, sociologie, economie, antropologie en recht laten zien. Alle
wetenschappelijke perspectieven wijzen in dezelfde richting: duurzame en
rechtvaardige samenlevingen rusten op vertrouwen, feiten, gelijkheid, dialoog,
betrokkenheid en internationale samenwerking. Door deze kernwaarden te
veronachtzamen, snijden we onszelf los van wat menselijk en democratisch is.
Door ze juist te versterken, bouwen we aan een samenleving die aansluit op het
wezen van de mens.
10.3 Menselijkheid als Kompas
De veelheid aan wetenschappelijke, filosofische en morele perspectieven
leidt tot één duidelijke conclusie: een menselijke, rechtvaardige en
empathische samenleving is geen utopie, maar sluit direct aan bij het wezen van
de mens. Biologie leert ons dat verbondenheid een voorwaarde is voor ons
bestaan. Filosofie laat zien dat rechtvaardigheid en gelijkheid het fundament
vormen van sociale instituties. Antropologie en geschiedenis tonen dat
ongelijkheid geen natuurwet is, maar dat gemeenschappen altijd alternatieven
hebben gevonden. Sociologie en economie bevestigen dat vertrouwen, solidariteit
en een eerlijke verdeling van middelen de sleutel zijn tot veerkrachtige
samenlevingen. En de rechtsstaat, ingebed in internationale mensenrechten,
garandeert dat deze waarden standhouden tegenover willekeur en macht.
Wie polarisatie, discriminatie of autoritair leiderschap de ruimte geeft,
zet zich af tegen deze brede wetenschappelijke en morele consensus en
ondermijnt de menselijke maat. Maar wie menselijkheid, rechtvaardigheid en
verbondenheid centraal stelt, bouwt niet alleen aan een beter Nederland, maar
geeft uitdrukking aan wat het betekent mens te zijn. Een menselijker
samenleving is geen keuze uit luxe, maar een noodzaak – én een belofte die wij
elkaar kunnen doen.
Reacties
Een reactie posten