Samenwerking als fundament voor een menselijk Nederland

 In Cooperation: A Political, Economic, and Social Theory presenteert Bernard Harcourt een geïntegreerde visie op samenwerking die politiek, economie en sociale verbanden omvat. Hij stelt dit voor als alternatief voor de polarisatie tussen regulerend kapitalisme en autoritair socialisme. Coöperatie is volgens hem niet louter een economische organisatievorm, maar een paradigma dat de samenleving in haar geheel kan hervormen.

Harcourt bouwt zijn theorie op drie dimensies: de politieke, de economische en de sociale dimensie van samenwerking. De samenhang van deze drie noemt hij “coöperism”, en de maatschappijvorm die eruit kan voortvloeien omschrijft hij als een “coöperatieve democratie”. Hij constateert dat liberale democratieën, sociaal beleid en politieke instituties onder druk staan door ongelijkheid, klimaatverandering, polarisatie en de beperkingen van representatieve politiek. Daarom pleit hij voor een paradigmatische verschuiving: van concurrentie, centralisatie en straf naar samenwerking, decentralisatie en zorg.

Om zijn betoog te onderbouwen onderzoekt Harcourt bestaande vormen van coöperatie wereldwijd, zoals consumentencoöperaties, kredietunies, werkcoöperaties, mutuals, non-profitorganisaties en initiatieven voor wederzijdse hulp. Hij analyseert hun succesfactoren, uitdagingen en beperkingen en destilleert daaruit een aantal criteria voor “goede coöperatie”. Die criteria vormen de basis voor opschaling van coöperatieve modellen en voor de uitbouw naar een systemische ordening waarin samenwerking de norm is, politiek, economisch én sociaal.

Volgens Harcourt voldoen goede coöperaties aan zeven kernprincipes. Ten eerste moeten zij open, inclusief en vrijwillig toegankelijk zijn, zonder discriminatie. Ten tweede geldt democratische zelfbesturing: leden beheren gezamenlijk en hebben gelijkwaardigheid in besluitvorming. Ten derde is er sprake van gelijkheid, zowel in bijdragen als in baten, naar vermogen en behoefte. Ten vierde behouden coöperaties hun autonomie en laten zij zich niet van buitenaf aansturen. Ten vijfde hoort voortdurende educatie erbij, zodat leden blijven leren en zich kunnen ontwikkelen. Ten zesde geldt samenwerking binnen en tussen coöperaties, zodat ze elkaar versterken. Ten slotte moeten ze ecologisch en sociaal duurzaam handelen. Deze principes zijn een normatief kompas: niet elke organisatie die zichzelf “coöperatief” noemt, voldoet eraan.

Op politiek vlak ontwikkelt Harcourt het idee van een coöperatieve democratie. Democratische zelfbesturing mag niet beperkt blijven tot verkiezingen en parlement, maar moet doordringen in werkplekken, woonvormen, diensten en productieprocessen. Coöperaties moeten elkaar versterken en onderling verbinden om institutionele slagkracht te ontwikkelen. De rol van coöperatie is in zijn ogen geen vrijblijvend utopisch ideaal, maar een noodzakelijke tegenmacht tegen gecentraliseerde vormen van economische en politieke macht. Dit betekent niet dat de staat moet verdwijnen, maar dat deze bottom-up-instituties kan ondersteunen en versterken, zodat een brug ontstaat tussen lokale samenwerkingspraktijken en bredere politieke structuren.

Economisch ziet Harcourt coöperatie als een regime dat kan concurreren met of traditionele systemen kan transformeren. Zowel kapitalisme als klassiek socialisme ziet hij als vormen van dirigisme: centraal gestuurd door elites. Coöperatie biedt daarentegen een “dirigisme van waarden”: regulering gebaseerd op democratie, gelijkheid, solidariteit en duurzaamheid. Coöperaties kunnen functioneren op lokaal, regionaal en internationaal niveau en zich verbinden in netwerken en consortia. Met fiscale, juridische en institutionele hervormingen kan de coöperatieve sector aantrekkelijker worden gemaakt en de bevoordeling van kapitaalinkomsten worden teruggedrongen. Zo wordt coöperatie een hefboom voor herverdeling, niet alleen via belastingen en subsidies, maar via eigendoms- en zeggenschapsstructuren zelf.

In sociaal opzicht stelt Harcourt dat onze samenlevingen sterk leunen op punitieve denkbeelden: straf, controle en disciplinering staan centraal. Hij pleit voor een coöperatief paradigma, waarin conflicten, ongelijkheden en maatschappelijke problemen niet primair met repressie worden beantwoord, maar met samenwerking, herstelrecht en wederzijds begrip. Coöperatieve praktijken dragen bij aan integratie, vertrouwen en solidariteit, en verminderen de neiging tot criminalisering. Harcourt verbindt dit met abolitionistisch denken: niet per se de radicale afschaffing van gevangenissen of politie, maar een transformatie naar alternatieven die meer gestoeld zijn op samenwerking en minder op dwang. In zijn visie luidt de vraag niet “wie breekt de regels en moet gestraft worden?”, maar “hoe herstellen we samen wat is verstoord?”.

Harcourt erkent dat coöperatie ook uitdagingen kent. Niet alle coöperaties zijn inclusief of gelijkwaardig; sommigen zijn hiërarchisch of winstgedreven. In de geschiedenis zijn er voorbeelden van discriminatie en uitsluiting binnen coöperaties, wat laat zien dat waakzaamheid nodig is. Ook de schaalbaarheid van coöperatieve vormen naar grote maatschappelijke systemen is geen vanzelfsprekendheid. Het vraagt institutionele aanpassingen, financiering, netwerken en draagvlak. Bovendien bestaat er spanning tussen autonomie en de noodzaak van coördinatie: hoe voorkom je dat coöperaties bureaucratisch of centralistisch worden?

Toch ziet Harcourt veel kansen. Door crises als klimaatverandering, ongelijkheid en democratisch verval is er juist behoefte aan alternatieven die mensen dichter bij elkaar brengen. Hij noemt coöperatie een ingreep van onderop die als een sneeuwbal kan groeien. Bestaande coöperaties kunnen zich verbinden en zo meer slagkracht krijgen. Wetgeving en fiscale prikkels kunnen coöperaties versterken in de concurrentie met traditionele ondernemingen. En individuen hoeven niet te wachten: lokale experimenten kunnen de coöperatieve geest verder verspreiden.

In zijn slotbeschouwing benadrukt Harcourt dat Cooperation geen academische blauwdruk is, maar een manifest en een uitnodiging. Het gaat hem niet om utopische perfectie, maar om het openen van een perspectief waarin samenwerking de nieuwe basis vormt. Door politieke theorie, economische structuren en sociaal denken te integreren en te koppelen aan waarden en instituties, biedt hij een radicaal maar uitvoerbaar alternatief. Voor wie zoekt naar nieuwe wegen in een tijd van polarisatie, institutioneel verval en ecologische crisis, biedt zijn visie een concreet en hoopvol fundament: een samenleving waarin samenwerking niet de uitzondering is, maar de regel.




Reacties

Populaire posts van deze blog

Geen woorden voor dit verlies – maar ook geen ruimte voor haat

Een moreel kompas voor politiek, bestuur en samenleving

Hegel en de rechtvaardige samenleving: vrijheid, erkenning en de staat